zondag 5 juni 2011

Over de onhoudbaarheid van de PvdA

Populisme en politici, het is een dankbaar onderwerp voor debatten, forums, gespreksavonden en gewone kletskoekgelegenheden.
Bas Heijne en David van Reybrouck gaan met elkaar in gesprek. "Ze hebben allebei een boek geschreven over het populisme. Maar zet Bas Heijne en David Van Reybrouck samen aan tafel en het gesprek draait telkens richting de ándere kant: waarom hebben de gevestigde politieke partijen geen antwoord op het populisme?" schrijft Vrij Nederland. Bert Brussen en Thomas von der Dunk kruisen de degens. In hun hoekje in de Volkskrant.
Smullen geblazen.
In al die gesprekken komt het ter sprake: dat links te laat naar de stem van het volk heeft geluisterd. Dat de PvdA niet één, niet twee, niet drie maar wel honderd kansen heeft laten schieten.
Hoe is dat zo gekomen?

Het geheim ligt bij Willem Duys.
"Hij wist uitstekend hoe het volk te bespelen," luidde het in een van de in-memoriams na zijn overlijden. "Naar eigen zeggen leerde hij dat in zijn jonge jaren als journalist bij Het Vrije Volk. 'Echt hoor, mijn succes heb ik voor een belangrijk deel te danken aan het socialisme', vertelde hij Het Parool in 1997. 'Bij die krant heb ik geleerd hoe je de massa aanspreekt. Nooit moeilijke woorden gebruiken, je altijd richten tot de grootste gemene deler van het volk.'"
Het ging over Voor De Vuist Weg. Het ging het over de jaren zestig.

Wat blijkt hieruit? Dat links al in de jaren zestig geen moeilijke woorden gebruikte. Dat de PvdA en de Vara jipenjannikten tot hun Miep en Jodocus. Dat je qua populisme nog wat van ze kon leren. Dat ze de boot helemaal niet hadden hoeven te missen.
Maar het bleef niet bij het verschijnsel 'woorden'. Woorden, meestal, die het hogere 'vertaalden' naar het lagere. Die bedoeld waren om het publiek niet al weg te jagen voor ze de drempel van de schouwburg of de concertzaal of de bibliotheek hadden bereikt.
In de jaren zestig begon ook de inhoud te wankelen - de vervanging van kwaliteit door rotzooi. Eerst in de media, toen in de politiek, toen in de schouwburgen en bibliotheken zelf.
Vertrossing, Van den Ende, commerciële omroepen, iedereen kent de sleutelwoorden.

De socialisten bleven nog een tijdje vasthouden aan andere sleutelwoorden: kwaliteit, volksverheffing, het betere boek. Als de sandwichformule niet bestond hadden de Vara en de Arbeiderspers en het Socialistische Mannenkoor die uitgevonden.
Helaas, er bestaat een ijzeren wet. Die wet zegt dat alles wat slechter en goedkoper en populairder kan ook slechter en goedkoper en populairder wordt.
Daar fiedelt geen Pierre Janssen tegenop. (Hij trad bij de Avro op maar was afkomstig van Het Vrije Volk en Het Parool.)
Kortom, de trein was beginnen te lopen en de trein zou niet meer stoppen. Het proces van popularisering ging gepaard met een decennialang en systematisch belachelijk maken van begrippen als kwaliteit, verheffing, elite, grachtengordel en linkse intellectueel.





Ik herinner me hoe mijn vader, trouw lid van de PvdA en de Vara, mij op een dag bekende dat hij steeds vaker naar Tros keek. Hij verexcuseerde zich bijna. Ik weet zeker dat hij zich schaamde het te moeten opbiechten. Hij bloosde nog net niet. Het betekende hoogverraad voor een Vara-lid. Maar de verleiding was te sterk gebleken, zelfs voor een wakker en loyaal man als mijn vader, een man die niet op zijn achterhoofd was gevallen. Dat moment, ergens in de jaren zeventig, herinner ik me als het begin van het einde.
Mijn vader dacht nog dat hij de Vara had verraden. Maar misschien had de Vara hem verraden?
Toen ze er met woordenspel niet langer uitkwamen stond de socialisten dit te doen: of blijven vasthouden aan kwaliteit, maar dan zouden ze zichzelf belachelijk maken. Of meegaan met de stroom, volbloedig meedoen, maar dan zouden ze zichzelf overbodig maken. Dan hadden ze besloten tot hun eigen opheffing.
Meer keus hadden ze niet.

Ze brouwden daar iets halfslachtigs uit. De socialisten suggereerden nog wel dat ze kwaliteit vertegenwoordigden, maar ze zouden zich liever de tong afbijten dan daar hardop en met zoveel woorden voor uit te komen. Iedere keer dat er nog iets aan stilzwijgende kwaliteit werd gedaan (vooral binnen de Vara) was de druk om de zaak op te leuken en te reinigen van een al te 'moeilijke' inbreng zo groot, dat de innerlijke verscheurdheid bij de programmamakers leidde tot verlamming.
De rooie omroep en de politici van de PvdA zaten gebroederlijk op één lijn.
Ze werden samen een bolwerk dat iets 'beters' vertegenwoordigde, maar niemand mocht vernemen wat dat betere was - tot ze het zelf vergeten waren.
Jarenlang waren we getuige van een linkse dans om een lege kern, een dans die niet mocht lijken op een rechtse dans en die er toch sprekend op leek.

De spagaat is nu compleet.
De PvdA was de arbeiders al kwijtgeraakt, maar dat was nauwelijks de schuld van de partij. Er waren gewoon geen arbeiders meer. Nu waren ze het volk van de straat ook kwijt. En definitief.
O ja, help, ze houden wel degelijk van het volk. Maar hun liefdesverklaring aan het volk kan alleen maar worden uitgelegd als koketteren met het volk. Maar als iemand het koketteren noemt worden ze weer reuze boos. O, want zij zijn de echte populisten. Maar als ze met populisten moeten samenwerken halen ze hun neus op.
Het valt niet meer uit te leggen.
De traagheid, de onduidelijkheid, de onwil om een keuze te maken hebben de PvdA de nek omgedraaid.
Het volk vertrouwt de socialisten niet, de hoger opgeleiden vertrouwen de socialisten niet.
Zo werd de PvdA een partij die alleen nog bestaat omdat ze er is.

Salmagundi

1

De roep om verhalen is niet van de lucht. Je telt niet meer mee als je geen verhaal hebt. Vooral nieuwe verhalen staan hoog genoteerd. Ook de PvdA wil best nadenken over een nieuw verhaal.
Als ze maar geen rekening hoeven te houden met die nare critici van buiten. Als ze maar niet hoeven te luisteren naar wijze raad, uit welke hoek dan ook. Als er maar geen creativiteit of zelfspot aan te pas moeten komen. Als ze het maar binnen de eigen club kunnen houden. Als er maar geen koppen gaan rollen, behalve de koppen die zorgen dat jij niet stijgt op de ranglijst.
De PvdA wil alleen nadenken over een nieuw verhaal omdat het zo populair is om na te denken over een nieuw verhaal.
 

2

Een hoge bobo uit de kunstfondsenwereld prees het kunstboek van Joost Zwagerman de hemel in en kraakte het mijne tot de grond toe af. Wie moet er nu blijer zijn, Joost of ik?


3

"Je nieuwe gedichten horen bij de beste die ik dit jaar gelezen heb, en ik zeg dat niet op de 2de januari."





4

Veronica meldt de dood van Hans Keilson, die 101 jaar is geworden. Ze hebben in die kringen nooit aandacht voor een schrijver, maar 101, tjonge, dat vinden Miep en Jodocus leuk.


5

Zolang iedereen in De Wereld Draait Door nog een jongetje met een Mahgreb-achtergrond die Aznavour zingt zit aan te staren of het een wereldwonder betreft dat ruimschoots opweegt tegen de kosten van twintigduizend integratiewerkers klopt er iets niet.


6

De Marokkaan die zich door de typering 'stemvee' als een dier voelt behandeld heeft in elk geval het verstand van een ezel.

zaterdag 4 juni 2011

Over Godwinnetjes en flegma, vijf jaar na dato

Verschenen in NRC Handelsblad van 26 mei 2006
(niet herdrukt)


‘En zo zijn we terug bij de oorlog die bij gebrek aan argumenten nog altijd goede diensten bewijst.’ J.J.A. van Doorn


De praatjes op straat, de sfeer in de politiek, je moet wel afgestompt zijn als je niet af en toe denkt aan de Weimarer Republik van tussen de beide wereldoorlogen. De vooravond van een explosie, een falende elite en een feestelijke volksbeweging. Een deel van de elite die het rancuneuze volk opvrijt, intellectuelenhaat, vreemdelingenhaat, populisme. Het wantrouwen jegens de officiële politiek. De roep om militairen en meer politie. Sociale verhoudingen die veranderen zonder een adequaat antwoord van de instanties.
Het komt erg bekend voor.
De geschiedenis herhaalt zich nooit, klinkt het meteen, je mag geen appels met peren vergelijken. Maar zonder vergelijkingen kunnen we niet. Literatuur, fantasie, prestaties, de mens zelf – hoe bestaan ze zonder ijkpunt? Goddelijk is de mens. Beestachtig is de mens. De hemel is blauw als een korenbloem. De aarde is groen als een biljartlaken. In Nepal heersen middeleeuwse toestanden. Hoge belastingen zijn het gevolg van het socialisme. Mijn buurman gedraagt zich als Attila de Hun.
Vergelijkingen zijn waar en soms een beetje minder waar. Ze besparen je veel argumentatie.
Mag iemand Rita Verdonk met het nationaal-socialisme associëren? Het gebeurde de laatste tijd nogal eens. Een hoogleraar in de rechtshistorie vergeleek op de treurbuis haar adagium ´regel is regel´ met ´Befehl ist Befehl’. Een ander nam, doelend op het asielzoekersbeleid, de woorden Schreibtischmörder en Kadaverdisziplin in de mond, een speciaal Duits. Een derde uitte zijn woede door te spreken van de Ausbürgerung van Ayaan Hirsi Ali.
Stoere vrouwen, ferme vergelijkingen.
Van J.J.A. van Doorn mag het allemaal niet. In Trouw noemt hij vergelijkingen met de oorlog de allerplatste vuilspuiterij.
Waarom moet de Tweede Wereldoorlog altijd buiten schot blijven? Waarom zijn – niet alleen voor J.J.A. van Doorn – vergelijkingen met die oorlog onveranderlijk taboe? Waarom geniet de Tweede Wereldoorlog zo’n status aparte? ’t Lijkt of hij niet plaats mag hebben gehad, wie weet niet eens plaats hééft gehad. Is J.J.A. van Doorn een ontkenner van de holocaust? Was het nazisme een fantasiegebeurtenis, te heilig om aan te raken? Waren fascisten sprookjesfiguren, niet voor imitatie vatbaar?
Als de Tweede Wereldoorlog inderdaad zo erg is geweest als ze zeggen, wat is er dan tegen hem als ijkpunt te gebruiken? Wat is er vuil aan de verwijzing naar dat ijkpunt zodra iemand ook maar even ontrouw wordt aan de les die in ‘Dit Nooit Meer’ ligt besloten? Er schijnt in die oorlog een manneke te hebben rondgelopen met een snor die bijzonder kwade dingen deed. Als we hardop zijn lugubere naam prevelen, elke keer als iemand in zijn voetsporen dreigt te treden, dan is dat manneke nog ergens goed voor geweest. De vogelverschrikker van dienst. Dan zijn de miljoenen slachtoffers die hij maakte niet zinloos gestorven. Gewoon sterven is al zinloos genoeg.
Dan is de Tweede Wereldoorlog niet het folkloristisch intermezzo geweest waarvoor J.J.A. van Doorn hem aanziet.






Verschenen in NRC Handelsblad, 1 juni 2006
(ook niet herdukt)


‘Dit volk beschikt doorgaans over een flegmatisch temperament...’ Reisgids over Nederland.

Dat Nederlanders flegmatisch zijn, kouwe kikkers, niet tot emoties of overhaaste daden in staat – zouden ze dat in het buitenland altijd nog denken? ’t Is wat een Braziliaanse reisgids van ze zegt. De gids vervolgt met: ‘Maar verder is het een vlijtig volk, volhardend en nauwkeurig in alle dingen. Robuust als het klimaat van het land is dat volk en, wederom net als het klimaat, ook koel qua manieren; het kent niet de expansieve geest van de zuidelijker volken en het deelt ook hun voorliefde niet voor luxe en genot...’
We herkennen er iets in.
Vlijtig, volhardend en nauwkeurig. ’t Klopt, denk ik, wel een beetje.
De reisgids dateert van 1876.
Koel, gezellig en bescheiden, luidt ongeveer de rest van de Braziliaanse definitie.
Klopt ook.
Zo mogen we ons zelf graag zien.
Maar... vlijtig, volhardend en nauwkeurig zouden we evengoed kunnen vertalen als ijverig, hardnekkig en precies. En het koel, gezellig en bescheiden uit de rest van de definitie zou, in een eigentijdser versie, ook kunnen luiden kil, bekrompen en zuinig.
We blijven ons zelf herkennen in een eufemistische, negentiende-eeuwse en positieve gedaante. Een nijver volk, met in het wapen een goudrenet en een fietszadel. Met weinig tevreden, wars van vertoon. Op dezelfde manier doen we altijd nog of we gezellig zijn, tolerant en kleinschalig.
Wat we willen herkennen is het ideaal.
Onze kijk op ons zelf is net zo verouderd als de gids
Dat volhardendheid op hardleersheid neerkomt, afkeer van hoge vluchten op bekrompenheid en kleinschaligheid op tuttigheid zou iemand met een klein beginnetje van zelfkennis toch wel moeten doorhebben. Zo niet de Nederlander.
We hebben de laatste jaren uitzonderlijke staaltjes meegemaakt van hysterie, de tegenhanger van flegma. Van fanatisme, of ijver in het kwadraat. Van moorddadigheid en corruptie, allemaal hoogst ongezellige zaken.
Is er iets grondigs veranderd in ons landje of hebben we ons zelf altijd door een te rooskleurige bril bekeken?
Betekent gebrek aan zelfkennis, vertaald in het Nederlands, eigendunk?
Ik vrees dat we ons zelf niet eens willen bekijken. Bij afkeer van luxe past een afkeer van spiegels. Bij leven in lage landen hoort niet alleen hoogtevrees, maar ook een overschatting van opgeschoten dwergen.
We vallen pas in het buitenland op. Bekijk een foto van een Hollander tussen vreemdelingen en je pikt de lange smurf er meteen uit. Kruidenier, dominee, sektariër – die aanduidingen hebben altijd al gegolden, maar in het buitenland zijn ze steeds nieuw. We tellen de centen, we houden zedepreken en we voelen ons beter dan de ander. Hoe spelen we het klaar? Hebben Nederlanders dat van school? Maar het onderwijs is verdwenen. Is het Hollands geestesmerk? Maar Huizinga is dood. Gaat het misschien nog dieper en verder, zit het in de genen?
Maar hoe kwamen die genen dan ooit in Nederland verdwaald?
Genen hebben geen eergevoel. Genen hebben geen oriëntatievermogen. Genen zijn snel tevreden. Dat moet het zijn.