Dit 'essay' is bijna dertig jaar oud (1982). Nog nergens een PVV te bekennen. Heeft het erg aan actualiteit ingeboet?
Weg is weg
Ieder jaar is er, in de periode dat het Fonds voor de Letteren zijn subsidie-toekenningen wereldkundig maakt, weer veel fanfare en tam-tam over deze regeling. 'Het oplaaien van de discussie', heet zoiets. Zo ook dit jaar. Ik vind dat vervelend. Het is geen fundamentele kwestie.
Veel verwijten tegen de gang van zaken zijn terecht. Daar gaat het niet om. Menig verweer tegen deze verwijten is terecht. Daar gaat het niet om. Er is een aantal schrijvers dat liever morgen al moet solliciteren bij de plantsoenendienst, omdat zij ruimschoots hebben bewezen beter te kunnen omgaan met hark en bezem dan met pen en potlood. Daar gaat het niet om. Er worden zotte argumenten naar voren gebracht. Ongetwijfeld. Zo verdedigde Sybren Polet in Het Parool het 'continueringsprincipe', dat inhoudt dat een schrijver er recht op heeft niet 'zonder evaluatie' in een lagere categorie terug te vallen, door te stellen dat dit principe 'de schrijver relatieve zekerheid verschaft en hem zoveel mogelijk onttrekt aan de willekeur van al te persoonlijke beoordeling van tegenstanders' — alsof de subsidie er niet was om hem de kans te bieden een goed boek te schrijven, alsof de subsidie er zelfs niet was om hem met zijn zoveelste beroerde produkt het Magazijn van Winkeldochters aan de slag te laten houden, maar om hem van staatswege immuniteit te verschaffen — zoiets kan alleen een apparatsjik van de Unie van Sovjet-schrijvers bedenken. Maar ook daar gaat het niet om. Met evenveel recht kan men zeggen dat een ongesubsidieerde schrijver, die niet te beroerd is leesbare en verkoopbare boeken te schrijven, zich niet kan onttrekken aan de willekeur van een tegennatuurlijke instandhouding en bevoorrechting van Polets winkeldochterwezen. Om dit alles gaat het niet. Het zijn details, futiliteiten.
Veel belangrijker is dat dit geruzie en amusement, dit — toegegeven — vaak hilariteitverwekkende getrap op tenen en nog veel meer hilariteitverwekkende op-zijn-tenen-getrapt-zijn onder het mom van 'discussie', de politici alleen maar een vrijbrief geeft om heel in het algemeen op kunst te bezuinigen, ze stijft in het idee dat het toch allemaal 'weggegooid' geld is en ze argumenten biedt om hun eigen platvloersheid te verheffen tot de maat aller dingen. Vijfennegentig procent van wat er in het parlement wordt gezegd is futiel gekissebis, ondoordacht en leuterachtig, en toch zal niemand er over denken de subsidie-regeling voor parlementariërs af te schaffen, maar als slechts vijf kunstenaars redekavelen en bekvechten worden er terstond vragen in de kamer gesteld over de vraag of de kunst wel juist wordt gesubsidieerd. Niets herkennen parlementariërs zo snel als geleuter ... van anderen. De geestelijke crétins waarvan het in de politiek en de ambtenarij wemelt, de waanwijze proleten die zo merkwaardig evenredig over alle Nederlandse politieke partijen zijn verdeeld en die toch al van dat 'gedoe' af wilden, wordt door elke vraag naar het al of niet rechtvaardig functioneren van subsidie-regelingen een excuus in handen gespeeld om te verminderen, te beknotten, af te schaffen. Het is een gevaarlijk spel. Vooral ook omdat zulke 'interne' kritiek soms gunstige gevolgen kan hebben: zie het welzijnswerk. Het onderling geruzie in dat wereldje heeft ongetwijfeld bijgedragen tot de bereidwilligheid om erop te bezuinigen. Niemand die er rouwig om is. Maar kunst is geen 'wereldje', een toneelgezelschap, een orkest is geen ontmoetingscentrum voor contactgestoorde pastoors die zich op de derde wereld bezinnen. Diversiteit is niet het multipliceren van steeds weer hetzelfde. Elke gulden waarmee stencilmachines, ja hele drukkerijen worden bekostigd die bewust-makende lectuur produceren temidden van onderontwikkelde, liefst analfabetische volksstammen is diefstal van de Nederlandse literatuur.
Het ontbreekt de regering, het ontbreekt de politici van alle partijen aan elk moreel of filosofisch wereldbeeld, aan elk begrip voor een culturele hiërarchie, aan elk besef van geschiedenis en continuïteit. Blind staren ze in de toekomst. Hun waardenschaal is een stapel oud roest, waaruit ze nu eens dit, dan weer dat oppakken. Ze poetsen de scheepsbel schoon en vegen wat kruimels uit de kombuis en zien dat aan voor een staaltje stuurmanskunst. Terwijl het schip op de klippen loopt spartelen ze in een onderdekse kajuit rond in een teiltje en denken gewichtig dat ze het nat houden. Ze redeneren in procenten, niet in cultuur. Ze redeneren in zetels, niet in samenlevingen. Dat is de fundamentele kwestie.
Het is godgeklaagd om in perioden van materiële achteruitgang geestelijke waarden te kortwieken. Daar gaat het om. Het getuigt van een deerniswekkende intellectuele en politieke ondervoeding om in tijden van bezuinigingen het falderappes de kunst als zondebok voor te houden. Daar gaat het om. Het duidt op verregaand hersenletsel om in een economische crisis het cement van de cultuur uit het wankele bouwwerk te hakken. Daar gaat het om.
Mensen die het spoorloos verdwijnen van honderden miljoenen guldens subsidie aan het bedrijfsleven schouderophalend afdoen als 'een aanvaardbaar risico' en tegelijkertijd naarstig, met hun tong uit hun mond, zoeken hoe ze twintigduizend gulden kunnen weghalen bij een groep balletdansers horen thuis in het gekken- en niet in het Catshuis. Zo is het, niet anders.
Het enige wat de geestelijke slaapzucht van de politici, hun culturele inertie nog kan prikkelen is onderling gekrakeel bij groepen waarvan ze niets begrijpen en waarop ze dus onbewust jaloers zijn. De kunst. En alles wat ze daarop kunnen bezuinigen komt nooit meer terug. Het geld dat ze een ellendig toneelgezelschap onthouden gaat niet naar een beter. Het geld dat ze besparen op een ondermaatse auteur gaat niet naar een voortreffelijke. Weg is weg, en de barbaren zijn tevreden. Ze storten zich, bij ontstentenis van een eigen grote lijn, op andermans details.
Zeg daarom, als het om kunst gaat, nooit dat er geld wordt 'verspild'. Laat zelfs de suggestie achterwege. Hoe kan men trouwens een fooi verspillen? Gun die ellendige gezelschappen en die ondermaatse auteurs hun armetierige subsidies. Maak er niet zo'n drukte over. Kakel niet zo. De wolf loert om de hoek. En die wil alles.
Bron: NRC Handelsblad, 14 juli 1982