woensdag 25 april 2012

Lege doos, dus grandioos

de twintig scherven passen in elkaar...


de twintig scherven passen in elkaar
de wijnkruik lijkt veel ouder nu alsof
een jong gezicht opeens gerimpeld werd
zelfs als ik er een nieuwe buitenlaag
op leg zou aan de binnenkant elk spoor
van lijm dat losraakt mengen met de wijn

wat ik nog niet gemaakt heb is de stop
omdat het toch geen wijnkruik wordt ben ik
geheel vrij in de keus van het motief
geen druiventros geen plukkertje geen god
met ranken om zijn dronken kinderkop
geen delta met een masthout vol klimop

wat ik ga vormen uit mijn beste klei
wat ik glazuren zal naar beste kunnen
wordt weet ik nu mijn vingers buigzaam wachten
op wat zich wendbaar naar mijn duimen richt
hoogstens de strik op een verweerd gezicht
iets dat ook eerst moet springen wil het passen

verbaas je daarom niet wanneer de kist
een onverpakte kruik blijkt te bevatten
het is geen slordigheid geen gril geen list
als je een stukje mist is het aan jou
de pasbaarheid te vinden en aan jou
als jij de delen anders wilt verbinden

Gertrude Starink 1947-2002






Zijn de dichtbundels van de in 2002 overleden dichteres Gertrude Starink ten onrechte aan het lezerspubliek voorbijgegaan? Ik vrees van niet. Het verliep met haar poëzie altijd moeizaam. Ze dook op als dichteres en werd genegeerd, ze verdween achter de horizon en was er opnieuw, een lastig geval waar geen mens raad mee wist. Een hinderlijke baksteen, een los eind prikkeldraad, hoe je het ook noemen wilt.

Ze lag zwaar op de maag en ze irriteerde, dus deed iedereen maar of ze niet bestond.

Ze wilde te opzettelijk mysterieus lijken.

Geen wonderkind, niet te vroeg geboren, geen onbegrepen talent, geen buitenbeentje of dichteres alleen voor fijnproevers, gewoon per ongeluk op papier beland.

Niet oninpasbaar zelfs, hoeveel irritatie bij recensenten en literatuurliefhebbers dat ook mag wekken, nee, in de verkeerde tak van kunst verdwaald geraakt omdat ze haar hadden wijsgemaakt dat ze kon dichten.

Ze debuteerde als hogepriesteres en is buiten gezichtsafstand en gehoorsafstand blijven doorzweven. Zou ze ooit hebben beseft dat haar verzen door menselijke wezens moesten worden gelezen?

Ze schreef voor een publiek van virtuele kristalkijkers en transparante estheten. Van het gewicht van haar trouwe lezersschare sloeg geen weegschaal uit.

Zo leek het. Dat was de indruk die aan haar kleefde.

Dat ze eerder met een bezemsteel dan een ganzenveer schreef maakte je ook op uit de hardnekkigheid waarmee ze haar bundels steeds dezelfde titel gaf. In 1980 heette haar bundel De weg naar Egypte, met als ondertitel ‘Twintig passages 1970-1977’. In 1993 kwam er een bundel De weg naar Egypte, met als ondertitel ‘Zeventien passages 1977-1985’. En de titel van haar bundel uit 1995 luidde De weg naar Egypte, met als ondertitel ‘Een passage 1985-1993’. De ondertitels in het jaar 2000 luidden ‘Twintig passages 1999’ en ‘Zeventien passages 1993-1999’, maar De weg naar Egypte bleef in beide gevallen.

Zoveel passages almaar op weg naar Egypte, vijfenzeventig passages en nooit aangekomen, het is indrukwekkend of je lacht erom.

Pretentieus is het zeker.

Mevrouw Starink schrijft geen gedichten, mevrouw Starink creëert passages. Dus let je er extra op of ze haar reusachtige pretenties waarmaakt. Een beetje waarmaakt, ’t zou al mooi zijn.

In ruil voor je aandacht stuit je op een ondoordringbare muur. Nergens een passage, overal doodlopende straten.

Bovenstaand gedicht, uit een van de series van twintig passages, is nog het bevattelijkst –

de twintig scherven passen in elkaar

– elke passage is een scherf en de lezer moet maar zien hoe hij de stukken in elkaar past. Als Homerus heeft gedut moet de lezer zelf maar ‘de pasbaarheid’ verzinnen en ook

als jij de delen anders wilt verbinden

is het de dichteres om het even. Zij heeft het te druk met haar mysterie. Ze prakkiseert er niet over van haar vlucht naar Egypte (een luchtweg) neer te dalen.

Haar hooghartigheid is zo erg nog niet, het ergste is haar dreun.

Monotonie is voor elke dichter een onvergeeflijke fout. De BOEM de BOEM de BOEM de BOEM de BOEM, zo gaan deze regels. Stuk voor stuk. Zelfs ‘alsof’ en ‘ben ik’ in regel twee en regel acht lees je met de klemtoon aan het eind, of er een punt achter die regels komt.

De STOP. KinderKOP. KlimOP.

’t Is een hobbelweg naar Egypte.

Dat gaat bundels lang zo door, zonder dat je iets duidelijk wordt.

Wie weet zijn haar gedichten geschreven in het academielands. Noem kletskoek hermetisch en er zal zich een literatuuronderzoeker over je ontfermen. Geen literatuuronderzoeker die zich vrijwillig een duistere passage laat ontgaan.

Aan universiteiten is het etiket hermetisch of modernistisch of postmodern bijna een vereiste (gender, een buiten de academiemuren geheel onbekend artikel, is ook nog zeer gewild). Plak het etiket er vooral goed zichtbaar op. Literatuurstudenten, zelfs als ze enthousiast zijn begonnen – zélf een beetje dichter – worden binnen de kortste keren bijziend en raken in de war als er meer wegen dan één naar het uiteindelijke licht leiden.

Gertrude Starink heeft een etiket van loden ernst op haar passages geplakt. Gek voor iemand van wie verder alleen bekend is dat ze een boek van Sterne heeft vertaald, een van de springerigste schrijvers ter wereld.





Eerder verschenen in Kost en inwoning. Amsterdam, 2005.