maandag 28 januari 2008

Op de bres voor de poëzie

Ik weet niet waar en wanneer, maar ik las een artikel van de hand van een Nederlands dichter waarin-ie stelde dat het enjambement in de poëzie ‘iets voor mietjes’ was en een artikel van de hand van een andere Nederlandse dichter die rigoureus alle poëzie ‘met een clou of een frappe aan het eind’ als non-poëzie bestempelde. Waarmee dus de hele wereldliteratuur is geliquideerd.

Een derde artikel trapte nog eens tegen het geliquideerde lijk. Ik citeer drie willekeurige alinea's.
‘Poëzie schetst intensiteiten. Of beter intensitiviteiten: tegelijk intenties, tensie, intensiteiten en sensitiviteit. Poëzie is een frac-taal, een taal in fracties: de dichter slaat heel wat bewustzijnsniveaus over, probeert de sferen van het denken vóór het denkproces zelf te betrappen, die sferen vóór ze talige gedachten worden te vatten en de dichter vertaalt die dan simultaan in taal. Doorleeft de simultaal: de simultane stimuli die samen een sfeer vormen vóór de taal.’
en:
‘Goede poëzie is dan ook poëzie die erin slaagt iets gelijkaardigs als het uitgangspunt te bereiken bij minstens één lezer/es. Eén zijsprong in het brein. Eén nevengedachte in andermans denken waarvan je dacht dat het doodliep door de beklemming van de te weinig communicatieve taal maar dat niet blijkt te doen doordat je de fase van de sfeer ervoor ziet en met de lezer/es deelt. Zoiets teweeg kunnen brengen maakt mijns inziens het wezen van goede poëzie uit.’
en:
‘Ik vind neergeschreven net als uitgesproken taal sowieso een secundaire realisatie. Er zit ergens een stap te veel in het schrijfproces, een te bewust-rationele. Graag zou ik de taal in haar voortalige complexe bestaan vatten, daar waar er nog geen echte woorden zijn, maar veeleer clusters of sferen.’
Help! De Heideggerende wolkenridders zijn terug. Met zulke komieken hebben we geen Driek van Wissen meer nodig.

zondag 27 januari 2008

Culcultuurtuur-filofilosofiesofie

Leve de nieuwe wereld. Er lopen nu straatjongeren rond die bijna aliens zijn, mutanten. We staan – sommigen met één voet, anderen met twee - in een maatschappij met een volstrekt ander geheugen, met andere associaties en met een andere reactiesnelheid. We ademen in een omgeving die door elkaar is geschud en een nieuwe chemische samenstelling heeft gekregen. En daar zetten we dan ineens een kabinet op uit de jaren vijftig. Van de kabinetten Kok tot Balkenende-nu. Een kabinet dat zelf een probleem vormt.
De heren Donner en Hirsch Ballin, met hun regenjas en wandelstok, twee heren uit de Muppet Show, fietsen rond tussen de botsauto’s op de kermis.
Als de heren Hinderickx en Winderickx zijn ze, uit het bekende gedicht van Paul van Ostaijen, heren die op een hellende straat de hoed voor elkaar afnemen, en denken dat de straat alleen maar een beetje meer helt dan vroeger, tegenwoordig. Wat ze niet zien is dat hun winkelstraatje inmiddels een helse veertienbaansweg is geworden met landmijnen en weerhaken.
De hersencellen van onze landelijke bestuurders en de hersencellen van de Mohammed Boyeri’s hebben evenveel met elkaar te maken als een blik pastelverf met een blik zoutzuur.
Maatregelen van moed en verbeelding zouden nodig zijn, zou je denken – andere maatregelen dan de traditionele, maatregelen die enige verwantschap vertonen met... nadenken, ideeën en elasticiteit. Stel je bij dit eisenpakket de huidige ministers voor en je schiet al in de lach.
De schroef en de schroefdraad passen niet langer op elkaar.
Het deksel van het antwoord past niet langer op het potje van de vraag.

zaterdag 26 januari 2008

Alberto Manguel

Uit een Spaans televisieprogramma, Café met boeken. Let ook op de biblio-ezel, de voorloper van de bibliobus.

Hoera, ook ik cultuurpessimist!

Onophoudelijk werd er geklaagd over het verdwijnen van de beschaving. In mijn studietijd lachten we ons al een kriek om studenten die niet anders wisten of Camus was een cognacmerk.
Wat zou ik graag een verheven klaagzang aanheffen over het teloorgaan van het verlangen naar eenzaam en verbeten breinwerk, van het streven naar een stijlvolle samenhang, wat zou ik graag een vlammend pleidooi houden voor de cultuur als overkoepeling en desem van alles wat we bedenken, regelen en plannen. Maar die klaagzangen en pleidooien behoren zélf al tot een voorbije tijd, ze dragen het waarmerk van de nostalgie, de grijsgedraaide wijs, de toga van toen.
’t Zijn... nu ja, klaagzangen. Vodden.
Ik zit wel eens tussen mijn boeken en merk dan ineens dat ik wezenloos naar de ruggen zit te staren. Wat is dát allemaal? Heb ik daar iets mee te maken? Ik weet niet of u die stemming kent. Ik verbeeld me dan dat ik daar zit als de laatste der Mohikanen, als wenend aan de oevers van Babylon, verzuchtend hoe mooi het allemaal had kunnen zijn voor... de anderen. Hoera, ook ik een cultuurpessimist. Kletskoek natuurlijk. Ik vertoon alleen een pathetisch na-aapgedrag. Ik zit daar een beetje traditioneel te Spengleren en te George-Steineren. Ik wil gewoon niet toegeven dat op zo’n moment achter de ruggen echt geen boodschap voor me ligt verscholen.
Waarom zou ik iets voor de beschaving betekenen als de beschaving niets voor mij betekent?

Mag ik even pedant zijn?

Kunst en filosofie bepalen hoe je tegen de wereld aankijkt. Vrijheid van geest, onafhankelijkheid, dromen en fantasieën vormen de essentie van cultuur. 't zijn open deuren, maar open deuren uit een vergeten woning. Er zou een studie geschreven moeten worden over de bewuste en onbewuste marginalisering, stap voor stap, van kunstenaars en intellectuelen door de krachten voor wie die essentie een doorn in het oog was. Ik geloof niet dat zo’n geschiedeniswerk er is. Het boek zou de voortgang en het verval van onze beschaving vanuit een huiveringwekkende hoek tonen. ‘Hoe de krachten die er altijd zijn geweest er uiteindelijk in zijn geslaagd het bolwerk te slopen.’ Kleine stappen, grote stappen. Het zou een verhaal worden van eeuw na eeuw monddood maken, omkopen, ridiculiseren, gevangen nemen, kleineren en gijzelen. Macht en massa, oorlogen, revoluties, koningen, potentaten, regeringen, parlementen en ideologieën zouden er een rol in spelen. Er komen verraders voor in het verhaal, lok-intellectuelen en undercover-agenten. Ik weet zeker dat men al de bewijzen zal vinden die ik vermoed. Wie eenmaal die marginaliseringsbeweging heeft gespot raakt er moeilijk van los.
Het boek zit in mijn hoofd. Het is een dik boek.
Vaak gingen de belanghebbenden met de botte bijl tekeer, maar soms waren ze ook ijzig geduldig. Soms gebeurde het onderhuids en geraffineerd, een andere keer liep het uit op een confrontatie onder handgeklap van het publiek.
Marginalisering. Van bolwerk en essentie naar zijlijn en gedogen. Tot er voor de cultuur geen rol meer overbleef die je de moeite waard zou kunnen noemen.
In de laatste decennia viel vooral nog het ridiculiseren op. Kunst was goed voor je en het zout in de pap. Cultuur was therapie. Intellectuelen waren om je dood te lachen.
Het smadelijke hoofdstuk ‘demonisering van de intellectueel’ is uit zicht geraakt door de zegetocht van de gedemoniseerde proleet.

A Modest Proposal

Er leven in de catacomben nog wat schimmen uit de oude wereld.
U en ik.
We zouden natuurlijk best over een kleine renaissance kunnen piekeren. Het staat ons vrij een particulier aanslagje te plegen op de veroveraars en andere Arabieren. Ik stel voor een nieuwe universiteit te beginnen. Vanuit de ondergrondse waar wij, laatste excentriekelingen, bijeenzijn roep ik op tot een geheel nieuw begin. Vanuit het niets, er is geen andere mogelijkheid.
Vergeet de scholen en laat de universiteiten aan hun lot over.
Gun ze de nieuwe heren waaronder ze dienen, leve de aflossing van de wacht, ze moeten het zelf maar weten.
Ik stel voor om te beginnen – want men moet serieus beginnen en de nood is hoog – met een kleuterschool.
We laten de illusie van herstelwerkzaamheden varen, maar die kleuterscholen pakken we goed aan.
Misschien dat sommigen van u nog sterk genoeg zijn om op dat niveau te beginnen.
Eerst – het eisenpakket. Welke eisen stellen we aan de kleuter? We zullen tenslotte ooit moeten uitkomen op een gloednieuwe universiteit. Voorzichtig, stapje voor stapje. Eerst een ideale kleuter, dan pas kunnen we verder.
Wat geven we de kleuter mee om een Wijze te worden, een potentiële uomo universalis?
Een paar punten uit het ongetwijfeld Spartaanse lesprogramma.
De kleuters worden vertrouwd gemaakt met het idee dat ze elitair zijn en intellectueel. Dat ze ondanks hun prille begin in een lange traditie wortelen. Ze krijgen alvast aanschouwelijke voorproefjes, in de vorm van knutselwerk, die moeten leiden tot het besef dat geest en geld, cultuur en wetenschap, kunst en leven niet te scheiden zijn. De nodige lesuren worden besteed aan het vermijden van zowel balspelen als stoplappen. Ze ontvangen uitgebreid onderricht in het bouwen van zinnen, in het rangschikken van gedachten en in het zonder hapering uitspreken van de in die zinnen besloten gedachten. Vloeiendheid en muziek staan voorlopig voorop. De ontwikkeling van surreële fantasieën kan nog wachten tot de lagere school.
Elke dag worden er minstens honderd woorden bijgeleerd. Plastische, bizarre en archaïsche woorden leveren extra punten op.
Eveneens dagelijks heeft er op het schoolplein een oefening plaats in duiveluitbanning door de pupillen stenen te laten werpen naar een muur waarop de portretten zijn aangebracht van Jezus, Heineken, Mohammed, Bin Laden en andere profeten.
Er worden vernuftige blijspelletjes ingestudeerd met steevast een econoom als nar en een captain of industry als verliezer.
De dichter trouwt met de prinses.
’t Lijkt me de enige manier om de universiteit van onderop te herstellen.
Het is een wanhoopsdaad. Ik geef het weinig kans.

Einde der tijden?

Een tijdlang zijn we de cultuur nog blijven koesteren als idee, als fantasie. We deden net of het bouwwerk er nog stond. Al had de beschaving afgedaan, al was ze overgenomen en vervangen, sommigen wisten het nog niet. Sommigen dachten nog dat we in een herstelfase verkeerden, ze zagen de inzinking als deel van een ontwikkelingsproces. Ze waren stekeblind.
Ik herinner me een Suske en Wiske-verhaal met het plaatje van een man die zojuist door een woedende Jerommeke in elkaar is geslagen. De man bestaat uit scherven en fragmenten, zig-zag getekend, maar verder staat hij daar nog helemaal in de vorm van een man. ‘Waarom stort-ie niet in?’ vraagt iemand. ‘Omdat hij het nog niet weet,’ antwoordt Jerommeke met een schouderophalen. Op het volgende plaatje zien we alleen nog een hoopje gruis.
Vervang die man door onze cultuur. Dan bevinden wij ons in het witte strookje niemandsland dat de overgang vormt tussen de beide plaatjes.

Vervolg van voorgaand bericht

We kunnen niet onder de erkenning uit dat de braveriken en de fatsoenlijken het ernaar gemaakt hebben. Ze hebben de adder aan hun borst gekoesterd door van de beschaving een holle kreet te maken. Wat ze aan goede bedoelingen en moraal en wijze lessen en fatsoen en reveil verkondigden kwam neer op woorden, woorden, woorden. De twijfelaars keken toe en wachtten. Ze bleven wachten op regering en parlement, op besturen en beleidsmakers. Ze wachtten vergeefs. De daden bleven uit. Woorden, woorden en alles ging voort op de oude voet. Woorden, woorden en je zag iets heel anders gebeuren.
De regering verklaart plechtig dat ze de verloedering van het onderwijs wil tegengaan, dat ze goed onderwijs van het allerhoogste belang acht, dat ze zich wenst te herbezinnen op de rol van het onderwijs in een maatschappij die aldoor mooier, beter en sociaal-christelijker moet worden, en vervolgens sleutelt ze een beetje aan salarissen en legt ze sommige scholen een boete op, alsof het nog om dezelfde puntenfabrieken gaat.
Geen wonder dat de twijfelaars zich voorgoed aansluiten bij het foute, maar goddank minder brave kamp.
Er moet iets veranderen, denken ze. Door zachte woorden wordt dat wereldvreemde volk daarboven niet wakker.

Weer eens nieuwe tijden

Als je er zelf middenin zit ervaar je het niet als bijzonder. Wat spectaculair lijkt waait over en iets onopvallends blijkt een periode juist te typeren. Cultuurbespiegelingen zijn vooral: wijsheid achteraf. Als ik dus ga zeggen wat ik het bijzondere van nu vind ben ik aan het luchtfietsen. En ook weer niet. Ik zie vaker iets wat anderen niet zien.
De oude vrouwtjes slaan op de vlucht als ik me op straat vertoon. Ze kennen me.
Dat eerlijke mensen die een fatsoenlijke mening aanhangen nu verguisd worden, weten we. Hoon valt de man ten deel die de boel bij elkaar wil houden. Gematigdheid heet slaapverwekkend.
Dat de stemmen levendiger en schriller zijn geworden en de beledigingen zich opstapelen, weten we. Gespierde taal wordt met wagonladingen over en weer geslingerd, de lucht is er vol van. Hoe extremer de mening, hoe groter de aandacht.
Dat is niet het bijzondere van onze tijd. Het bijzondere van onze tijd is dat de sympathie van hoog tot laag uitgaat naar die drastische meningen. Openlijke sympathie, heimelijke sympathie. De sympathie is er bij de domoren, wat te verwachten viel, maar de sympathie is er ook bij de intellectuelen. In hun discussies en hun debatten. De overgrote meerderheid van onze samenleving lijkt het er over eens dat de brave en fatsoenlijke colonne maar bleekjes afsteekt bij de tetterende marskramers in meningen.
Het bijzondere is dat braafheid en fatsoen het pleit verloren hebben. Ze zijn hun aantrekkingskracht kwijt. Ook als we het tolerantie en wijsheid noemen. Beschaving.
De gulden middenweg is op dit moment een grijs en deerniswekkend steegje waar je niet graag gesignaleerd wilt worden.
Dat beschaving een woord werd als gaslantaarn en kolenkit, ik beklaag me er niet over. We leven in nieuwe tijden.
Misschien lopen er hier en daar nog mensen rond met een vaag beschavingsideaal, mensen die als het er op aankomt braaf en fatsoenlijk zijn, maar één ding weten ze zelf zeker: ze willen niet zo klinken. Ze willen voor geen goud worden verward met het soort dat van zichzelf beweert dat het zo braaf en fatsoenlijk is. Het soort dat hardop de gematigdheid predikt. Die grijze muizen van de brede kijk.
Ik merk het aan mezelf. U merkt het aan uzelf. Iedereen merkt het aan zichzelf. Wat koop je voor de braveriken van de consensus en de common ground? We zijn als de dood voor braafheid. Het is fijn te jennen. Het is heerlijk een mening te hebben. Het is goddelijk te denken dat je vooruitziend, provocerend en kleurrijk bent. Anders schiet het niet op.

Ongekende luxe

Kristien Hemmerechts in De waar gebeurde geschiedenis van Victor en Clara Rooze, bldz. 69: ‘Door de jaren heen had mijn vinger zich naar mijn pen geplooid. (...) Allerlei stuwende krachten waren in die vinger rusteloos aan het werk geweest om hem te kneden en te vormen. Een beetje handlezeres kon moeiteloos mijn beroep raden.’ Een ‘schrijfvinger’ die me doet denken aan de ‘signeerarm’ van Connie Palmen. Ze zat eens naast me, tijdens het signeren op een of andere suffe bijeenkomst, een bijeenkomst die niet zo suf was of er stond een dikke rij dames te wachten op haar handtekening. Ze vertelde toen, wrijvend over haar pols, dat ze bij een arts in behandeling was voor haar 'signeerarm'. Verschrikkelijke kwalen teisteren de letterkunde!

Plotselinge haast

De klassieke gezichten en onverwoestbare aanwezigheden uit mijn jeugd – koningin Juliana, Arafat, Fidel Castro en Harry Mulisch. Nog niet zo lang geleden leefden ze alle vier nog. Nu is de helft weg.