zaterdag 20 december 2008

De stoplap van Balkenende

Bij het zien van Balkenende in het programma van Pauw & Witteman

Houd een stopwatch bij het pratende hoofd van Balkenende en gegarandeerd rolt daar binnen drie seconden de frase ‘met elkaar’ uit. Ik kan Balkenendes ‘met elkaar’ niet meer horen, noch één van de variaties die ’t veelzijdig heertje daarop in petto heeft. Bij elkaar, tegen elkaar, voor elkaar, naast elkaar. Ik krijg braakneigingen als ik hem voor de zoveelste keer hoor zeggen dat de koningin zo meeleeft met elkaar. Dat we er elkaar alleen met elkaar bovenop kunnen helpen.


Uit Gouden woorden, 2004

dinsdag 2 december 2008

Beleefd aanbevelend


[Ingezonden mededeling]






Een paar norse mannen op een bankje plus een café, daarmee is een zuidelijk dorp compleet. Iedere schilder van zuidelijke dorpen weet dat. Een streep binnenplenzend licht, een schaduwrijke plataan, voilà. Ha! Daar komt de dorpsgek al aangewaggeld. Achter een gesloten luik gilt een bronstige jongedochter. Zometeen zal er met een professionele zwaai een schaap worden geslacht.
Je kunt er vergif op innemen.
Ook in mijn dorp waaien de bakkersluchten via de bakkersdeur uit de bakkersoven de straat op, knapperig en wel. Ook in mijn dorp slaat de torenklok soms een paar uur over, om bij andere gelegenheden dagen over een uur te doen. Ook in Niemandsdorp dwarrelen de oude verhalen vanzelf omhoog uit de oudemannenkelen en mediteert de hagedis op een verdwaalde molensteen, die gloeiendheet is omdat-ie ligt te bakken in de zon.
Geen vuiltje aan de lucht.
De tijd staat stil. De zon jakkert. De lavendel geurt zwoel. De oude wijfjes hebben nagels met zwarte randen.
Steeds hetzelfde.
Wat mijn dorp bijzonder maakt is...

zaterdag 29 november 2008

Druppelsgewijs

1
Ik hoor een presentator van een literair tv-programma zeggen tot Naema Tahir: 'Jij schrijft over iemand die wanhopig op zoek is naar wortels.' Ik maak de ontdekking mee van het groenteproza.

2
Polemiek en discussie in Nederland: bellenblazen voor dovemansoren.

3
- 'Had ik maar in de negentiende eeuw geleefd, dan had ik nog veel personeel gehad.'
- 'Dan was je waarschijnlijk personeel geweest.'

zaterdag 15 november 2008

Gat in de geschiedenis

Net op de dag van de Amerikaanse verkiezingen vertrek ik naar Suriname. Voor een nieuwshongerig type is dat een kwelling. Ik zit in een vliegtuig en in het vliegtuig ben je terug in het stenen tijdperk.
Zo’n apparaat mag een wonder zijn, en gezien het feit dat het zich met vierhonderd inzittenden moeiteloos boven de aarde weet te verheffen maakt ’t welbeschouwd ook tot een wonder. Dan reken ik het mooie uitzicht nog niet mee. Maar je kunt in dat wonder niet telefoneren, de toiletten zijn van kampeerterreinniveau en nieuws op de beeldschermen is er niet. Waar halen ze al die brave filmpjes vandaan? ’t Ergst van alles is het volkomen ontbreken van wereldnieuws. Een halve dag is lang.
Er slingert een Le Monde van gisteren rond die ik dan maar spel. Carlos Fuentes oppert de mogelijkheid van een Al Qaeda-aanslag vandaag. Een andere commentator brengt nog eens in herinnering dat Obama op het laatste moment vermoord zou kunnen worden. Ik zweef er majesteitelijk boven en weet van niets.
Het is een uur rijden van het vliegveld naar Paramaribo. De jungle maakt plaats voor hutten en de hutten maken plaats voor steeds rijker ogende stenen bouwsels. Ik zie branden die in de tropische hitte oplaaien en mannen die zitten te hengelen in de sloot, met hun rug naar de weg. Ik zie Indiase kitschtempels, witte moskeeën in het avondrood en een oud kerkhof dat ‘Welgedacht’ heet. Maar het lot van Obama kwelt me en het besef dat het een hete nieuwsdag is. ‘America makes history’ lees ik op een zuil. ’t Is verdomd niet de eerste keer dat America history maakt, maar toch: pestkoppen.
Ons gezelschap komt aan in het hotel. Er wordt eten en drinken gebracht, maar het televisiescherm in de lounge lonkt. Er bewegen danseressen op, er volgt reclame voor een Chinese toko in de Hartebloedstraat, maar geen nieuws. Het is een bejaard toestel, begrijpen we.
Op de hotelkamer gaat het beter. Meerdere zenders, waaronder BVN, het Beste van Vlaanderen en Nederland. Amerikaanse verkiezingen vallen blijkbaar onder Nederland. Hilversum heeft er weer een familiefeestje van gemaakt, met de vaste jongens, die voornamelijk in de weer zijn te laten zien met hoevelen ze naar New York zijn getrokken.
’t Is nog te vroeg voor een uitslag en ik val in slaap. Om vijf uur in de nacht sta ik op. Ik voel dat het zover is. Obama leeft en heeft dik gewonnen. Oeff.
Bij het ontbijt zegt een blanke man uit ons gezelschap tegen de zwarte serveerster: ‘Hartelijk gefeliciteerd met de overwinning van Obama.´
Jullie gefeliciteerd,’ antwoordt ze, zonder een moment van aarzeling.

zaterdag 18 oktober 2008

dinsdag 19 augustus 2008

Zinloze boekjes




De titel van het onderste zinloze boekje luidt in vertaling: 'Dient de getrouwde man zijn vrouw al of niet te slaan?'

maandag 18 augustus 2008

Niets aan de hand

Femke Halsema noemt Wijnand Duyvendak een buitengewoon integer persoon. Niets aan de hand. De columnist Rikus Spithorst verwijt Femke Halsema dat ze een persoon die oproept om in petroleum gedrenkte vodden bij de medemens door de brievenbus te duwen, gevolgd door een lucifer, enfin, hij verwijt haar dat ze zo'n persoon een buitengewoon integer persoon noemt. Niets aan de hand.

Rikus Spithorst vervolgt met: 'Ik zou het erg toejuichen als iemand eventjes buitengewoon integer het woonadres van Femke Halsema opsnuffelt, en die tent buitengewoon integer in de fik steekt.' Ik citeer letterlijk. Niets aan de hand. Rikus Spithorst bedoelt de spot te drijven met dat buitengewoon integere dat zo makkelijk in de mond werd genomen. Hij bedoelt te benadrukken dat snuffelen en in de fik steken niets met integriteit te maken hebben, laat staan met buitengewone. Alleen een slechte lezer kan er een oproep tot brandstichting in zien.

Toegegeven, Rikus Spithorst helpt de slechte lezer een handje. 't Is eenvoudigweg beroerd geformuleerd, al doet de would be-satiricus door het herhalen van 'buitengewoon integer' toch nog wel een beetje zijn best. Sinds wanneer is beroerd formuleren een reden om naar de rechter te lopen?

Dan krijgen de rechters het druk.

zaterdag 16 augustus 2008

Duyvendak revisited

Ik vond dit artikel terug, gepubliceerd in 1988 in NRC Handelsblad onder de kop Een en ander. Bij mijn weten kwam het nooit in een boek terecht. Gisteravond in Nova riep een Amsterdamse groenlinkser, net als Duyvendak neergedaald in de riant gesubsidieerde politieke til, op tot een discussie over ‘het onverwerkte verleden’ van de jaren tachtig. Die discussie zou dan vooral ‘evenwichtig’ moeten zijn. Ziehier hoe in 1988 al een poging tot evenwichtigheid werd ondernomen.


1.
Na een inbraak, vorig jaar, bij het ministerie van Economische Zaken werden in het blad Bluf! allerlei geheime documenten gepubliceerd. Nog onlangs, in het juli-nummer van dat blad, volgde onder de kop ‘Inbreken kan iedereen’ een uitgebreide lijst met namen en adressen van medewerkers van het ministerie, met daarbij de data waarop deze mensen met vakantie zouden zijn. ‘Namenlijsten’, zo luidde een ander krantenbericht, ‘van topambtenaren met de aanmoediging die lastig te vallen.’
Het naakte terrorisme is onder ons en elke golf van verontwaardiging blijft uit. Wat krantenberichtjes, en je hoort er niet meer van. Men is in Nederland altijd thuis voor een rel, en of het nu gaat om een kroonprins die een reclameshirt draagt of om een foutief geciteerd gedicht op het bankbiljet van tweehonderdvijftig gulden, het land staat er van op zijn achterste benen. Je krijgt er duizenden de straat op om te protesteren tegen regimes die er niet zijn in landen waarvan niemand weet waar ze liggen, maar als een dollemansbende van idioten zich boven de wet stelt en openlijk tot beroving en molestering van onschuldige mensen aanspoort, volgt er een complete stilte. Het geringe rumoer naar aanleiding van die laffe, rancuneuze hitserij, het verbaast me werkelijk meer dan ik zeggen kan.
Je zou zeggen dat het bestaan van zo’n groep de regering gebiedt de grootste waakzaamheid in acht te nemen, geen tegenmaatregel onbenut te laten en het hoofd pas op het kussen te leggen wanneer die complete Bluf!-bende is opgerold en tot dertig jaar dwangarbeid is veroordeeld op het duivelseiland Pampus. Een behoorlijke democratie heeft er recht op dat zulk krapuul met man en macht aan het maatschappelijk verkeer wordt onttrokken om zandafgravingen te verrichten en spoorbanen aan te leggen. Wie tot geweld oproept tegen willekeurige staatsambtenaren is in staat morgen het parlementsgebouw in de as te leggen.
Intussen doet de regering of ze doof is en besteedt al haar kostbare tijd en energie aan het redekavelen over iets onbenulligs als euthanasie. Ik bedoel niet dat het vraagstuk of men al of niet euthanasie zal plegen onbenullig is en geenszins de moeite waard om over na te denken, maar wel dat het als politiek probleem een probleem van niks is. Uiteindelijk zal de liberaal handelen volgens zijn liberale geweten – als zich dat nog ergens schuilhoudt – en de katholiek doen wat de bisschop hem opdraagt, en geen van beiden hoort elkaar daarbij de les te lezen.
Ook vraag ik me af of de kranten niet ernstig buiten hun boekje gingen door zo verlekkerd gedeelten uit de publicaties van de actiegroep ‘De Wraak van Jhr. Mr. de Brauw’ af te drukken. Het beroep op de persvrijheid lijkt me huichelachtig. Een krant heeft, net als elke burger, de plicht zich aan de wet te houden en de onderhandelingen van zijn regering of de veiligheid van zijn staat niet in gevaar te brengen. Een krant die, hoe indirect en tersluiks ook, terrorisme steunt brengt zijn eigen vrijheid in gevaar. De lafheid van dit soort terroristen blijkt vooral uit hun anonimiteit, en het blijft een goede gewoonte, voor iedereen, een anonieme vijand geen ruimte te gunnen.
De regering slaapt en de pers, onder het mom van heimelijk leedvermaak, vergoelijkt het geweld. Zonder een tegenstem, zonder enig fronsend commentaar, zonder enige verontwaardiging zal dat geweld toenemen en ons van binnenuit vernietigen. Pas als het te laat is zal het krokodillentranen vloeien.
Wat zijn we toch een dom, argeloos volk.

2.
Na een inbraak, vorig jaar, bij het ministerie van Economische Zaken werden in het blad Bluf! allerlei geheime documenten gepubliceerd. Nog onlangs, in het juli-nummer van dat blad, volgde onder de kop ‘Inbreken kan iedereen’ een uitgebreide lijst met namen en adressen van medewerkers van het ministerie, met daarbij de data waarop deze mensen met vakantie zouden zijn.
Het naakte terrorisme is onder ons. Gelukkig blijft elke golf van overreactie uit. Wat krantenberichtjes, en je hoort er niet meer van. Het is voor een land dat altijd thuis is voor een rel een verheugend bezonnen houding. Er hoeft hier maar een lid van het koninklijk huis een al te menselijk gedrag te vertonen of iedereen staat op zijn achterste benen. Er deugt geen teksteditie in onze literatuur maar zodra er een verminkt gedicht op een bankbiljet staat zien de krantenkolommen groen van woede. De mensen gaan hier massaal en gek van enthousiasme de straat op om te protesteren tegen regimes die er niet zijn in landen waarvan niemand weet waar ze liggen, maar als een dollemansbende van idioten zich boven de wet stelt en openlijk tot beroving en molestering van onschuldige mensen aanspoort doen ze gelukkig net of hun neus bloedt. Het geringe rumoer naar aanleiding van die laffe, rancuneuze hitserij, het zorgde ervoor dat ik mijn vertrouwen in de kracht van onze democratie niet verloor.
Als de regering immers had uitgepakt met veel machtsvertoon en een overdaad aan tegenmaatregelen zou die complete Bluf!-bende zijn Pampus- en Madurodam-dimensies hebben verloren en als reële vijand zijn gedemoniseerd. Ze hadden van sukkels duivels gemaakt. Het is beter dat zulk krapuul van het bestaan van een parlement niets afweet dan dat het, door een te opzichtige belangstelling van de kant van de politiek, de vaste verblijfplaats ervan ook nog eens op een presenteerschaal krijgt aangereikt.
De regering negeert zo’n ongewassen groep doelbewust. Het eindeloos ouwehoeren over zaken die uit het niets komen en tot niets leiden, het is haar beproefde en niet te evenaren afleidingsmanoeuvre. Ze doet liever of ze zich over een kwestie als euthanasie druk maakt. Ik wil niet zeggen dat die als politiek probleem geen drukte verdient, een kabinet kan er mee staan of vallen. Maar op de vraag of men al of niet euthanasie zal plegen heeft uiteindelijk geen reglementering invloed.
Ook de kranten leggen een groot verantwoordelijkheidsgevoel aan de dag door zo summier uit de publicaties van de actiegroep ‘De Wraak van Jhr. Mr. de Brauw’ te citeren. Men neemt de druk van de ketel en maakt een ondergrondse bedreiging onschadelijk door er een publieke curiositeit, niet meer dan een eendagsvlieg, van te maken. Het is de zegen van de persvrijheid. Een krant heeft de plicht, net als elke burger, met open vizier te strijden en niet te verzwijgen wat men liever niet wil horen. Juist door de aandacht van de media, met hun hang naar informatie, verbleekt elke anonimiteit tot lafheid.
De regering onderneemt geen overdreven actie – zinloos omdat ze terroristen in hun eigenwaan zou stijven – en de pers doet niet aan een zelfcensuur die alleen maar suggestief zou werken. Zonder enige tegenstem, door doodgewoon de andere kant op te kijken, zal het geweld als vanzelf verslappen en een zachte dood sterven. Door niemand betreurd.
Wat zijn we toch een wijs, voorzienig volk.

(1988)

zaterdag 5 juli 2008

Armoedegrens

Toen hij zijn vrouw naar de Lidl had gestuurd omdat de vaatwasparels daar 30 cent goedkoper waren, begaf hij zich met 150 toiletrollen op weg naar het voetbalstadion.

Panta rhei

Als je bedenkt dat het heel dicht bij iemand komen erotisch is, en dat je het dichtst bij iemand komt als je iemand doodt, als je bedenkt dat het doden van duizenden een duizendmaal groter machtsgevoel en erotische oppepper moet geven en dat deze sensatie met tienduizend, honderdduizend, een miljoen doden alleen maar navenant toeneemt, als je bedenkt dat we over de mogelijkheid beschikken om in onze fantasie steeds weer de herinneringen aan die miljoen doden levend te houden zonder meteen naar de wapens te grijpen, dan begrijp je niet dat presidenten en koningen niet voor het oog van de camera klaarkomen wanneer ze weer eens een krans leggen bij een oorlogsmonument.

vrijdag 30 mei 2008

Archiefservice

Beurskens is vergeetachtig. Hij verzuimt erbij te vermelden dat hij pas kenbaar maakte uit alle bloemlezingen te willen die ik ooit maakte of ooit nog zou maken toen ik een artikel publiceerde over zijn laatste roman, hoe heette die ook alweer. Dat moet in 2006 zijn geweest. Meteen na de publicatie begon hij te klagen bij mijn uitgever. Schuimbekken mag je het gerust noemen, terwijl 't toch een heel mild artikel was.
Het is nooit gebundeld, dus voor het gemak laat ik het hier even volgen.


De lezer verkeert in een crisis, geloof me. Ik ben zelf lezer. De lezer wil een mooi boek van een goed schrijver, of een goed boek van een mooi schrijver, meer niet. Een boek uit het middenveld, het veld waar de punten worden gescoord en de klappen uitgedeeld. Maar de lezer krijgt boeken uit de zijlijn voorgeschoteld, uit regionen ver achter de zijlijn. Ik bedoel niet de boeken van excentrieken of idioten, die vormen het geheime middenveld, het schaduwmiddenveld, ik bedoel de maakboeken, de would-be-boeken, de ophoestboeken, de instantboeken, de boeken die dik maken en vadsig.

Aan de ene kant van de zijlijn bevindt zich de leesvoerfabriek, een globale industrie die op volle toeren werkt. Stel u alle romanschrijvers voor, duizenden in Frankrijk en duizenden in Duitsland, duizenden in Scandinavië en ook in Nederland een schrikwekkend aantal, die op dit moment op hun hoofd krabben en aan het tikken, dicteren en neerpennen slaan om ons ook het komende seizoen van tienduizenden nieuwe romans te voorzien! Bij de aanvang van elk leesseizoen bevangt me een romanfobie.
Achter de andere zijlijn zijn de priegelaars bezig met de voorbereiding van hun verrassingen. De schrijvers van de campus en het laboratorium die taalzwangere cocktails brouwen om er hun uitleggers mee dronken te voeren. Hun boeken bereiken ook boekhandel en krantenredactie maar zijn bedoeld om, over de hoofden van de lezers heen, rechtstreeks het zenuwcentrum te raken van de andere bewoners van campus en laboratorium. Boeken van academici die zich, de brede baan en het weidse gebaar versmadend, storten op de vierkante centimeter om daarin meer wijsheid, versleutelingen en verwijzingen onder te brengen dan wij arme, gemiddelde lezers kunnen verwerken. Boeken die appelleren aan puzzeldrift, meerduidigheidsdeficiënt en orakelbehoefte.
Naast de leesvoerfabriek de sekte van de navelstaarders.
Twee uitersten van een regenboog.
De roman Albinoziel van Huub Beurskens is exemplarisch gepriegel.

Terwijl de vertellers hun lezers denken te boeien met een woeste driehoeksverhouding of een dolzinnige depressie, met overspel of huisvrouwen-revolte, meent Beurskens zijn lezers te kunnen vangen met metamorfosen, anagrammen, perspectiefverschuivingen, persoonsverwisselingen, gender-uitruil, trompe-l’oeils, translocaties, spiegeleffecten, herhalingen, palimpsesten en tijdsomkeringen. Hij voert een uitgever op die een brief schrijft aan een auteur, alias kunsthistoricus, die in Zwitserland een manuscript onder zijn beheer heeft gekregen, waarin verschillende mensen die zichzelf niet zijn en ook elkaar niet zijn in drie al of niet verschillende tijdsperioden zichzelf en elkaar bekijken of juist niet bekijken of achterstevoren bekijken, waarna de kunsthistoricus in een quasi-wetenschappelijk commentaar de personen koppelt aan artistieke modernisten en in een quasi-essayistisch antwoord aan de uitgever tussen de regels door verklaart dat hij het wel eens over zichzelf en zijn Limburgse jeugd gehad kon hebben – om uiteindelijk te ondertekenen met Leonard Liebezeit, het anagram van Tedere Albinoziel, de hoofdfiguur of zijfiguur of liefdesfiguur of blancofiguur uit het eerdere Zwitserse manuscript. Zoiets.
Ren naar de boekhandel!

Huub Beurskens moet wel een dichter zijn. In zijn boek schieten dropwaterkleurige eucalyptusbomen uit de grond en we komen er zinnen tegen als ‘Druifhyacinten bloeiden diepblauw in de greppels’ en ‘Bliksemkronkels kraakten de blauwzwarte lucht’ en ‘De wind tilt broze asvlinders uit de bak’.
Straks is het boek nog uitverkocht.
’t Hele verstoppertje-gedoe, de zelfrelativerende commentaren, het meta-literaire tegen elkaar uitspelen van fictie en autobiografie en de zware symboliek kunnen niet verhelen dat het uiteindelijk draait om die ene bekentenis, grondig verpakt en van de nodige artistieke en burgerlijke excuses voorzien, dat het je bij de strot grijpt ‘wanneer een hemelse gestalte van vlees en bloed in je leven verschijnt op een ogenblik dat je er zevenendertig jaar te laat voor bent’.
Lerarenverdriet. Ouwemannengesop.

Even heeft de schrijver het zelfs over zijn ‘beurse, lichtschuwe albino-ziel’. Je mag in een boek met zoveel naamspelletjes daar gerust een verwijzing naar Beurskens in zien. Even ook heeft hij het over ‘particuliere zieleroerselen’. Het vliegt voorbij, de afstand tussen oude man en jong ding wordt gered, ook letterkundig: ‘Ik bespeur een prettige endogene tinteling in mijn scrotum die gepaard gaat met een lichte sensatie van acrofobie.’
Dat wordt straks niks in bed, dat spreekt.
Albinoziel is bedoeld als een constructie met één kiertje om ons doorheen te laten kijken. Maar er valt niets te zien. De kier laat je onberoerd.

Tot vervelens toe hoor je palaveren over crisissen waarin schrijvers verkeren. Nu eens hebben ze dit, dan hebben ze dat. Of ze kunnen even niet schrijven, of ze verbeelden zich dat ze even niet kunnen schrijven, of ze schroeven hun ambitie steeds hoger op zodat ze het zelf niet meer kunnen bijbenen, of ze laten zich afleiden door verzoeken om van alles en nog wat, maar wie schenkt eindelijk eens aandacht aan de lezerscrisis? Lezen willen de mensen, ze snakken naar boeken. Boeken doen ze goed en boeken staan ze goed – dan is het toch godgeklaagd dat uitgerekend een boek ze kopschuw voor boeken zou maken?

Ruiterlijke erkenning

De onvermoeibaar vertaalde poëet Huub Beurskens schrijft op zijn weblog:

Zo staan er enkele gedichten van mij in de bekende bloemlezing van Gerrit Komrij. Ik wou en wil die gedichten daar niet in hebben. Niet alleen is de keuze ervan slecht: de bloemlezer toont met die keuze een gebrek aan smaak of hij is perfide. Om toestemming is mij niet gevraagd. Ik wou nooit en ik wil nimmer in die bloemlezing. Ik wil eruit! Beter vergeten dan met gebakken peren in de Komrij gezeten.
Fijn uit zijn eigen mond te horen dat hij minstens 'enkele' gedichten heeft geschreven die hij zelf het aanzien niet waard vindt.

zondag 25 mei 2008

Misère

Mei is de maand waarin de uitgeverijen afrekenen. Van De Nederlandse poëzie van de twaalfde tot en met de zestiende eeuw en De Nederlandse poëzie van de zeventiende en de achttiende eeuw, die alleen in een cassette verkrijgbaar zijn, werden er in het hele land in het hele jaar 24 verkocht. Het commentaar bevriest in mijn keel.

vrijdag 16 mei 2008

Jezus leeft

Eimert van Middelkoop gelooft in de zoon van God. Eimert van Middelkoop gelooft dat God junior aan een kruis is gestorven om o.a. Eimert van Middelkoop van dienst te zijn. Eimert van Middelkoop gelooft in de opstanding en het eeuwige leven. Eimert van Middelkoop gelooft in gezamenlijke broodmaaltijden waarbij o.a. God junior wordt genuttigd. Eimert van Middelkoop gelooft in vergiffenis en naastenliefde. Eimert van Middelkoop stuurt jongens naar een woestijn zonder waterleiding en electriciteit om er schooltjes voor fantoomleerlingen te bouwen. Eimert van Middelkoop stort tranen bij de dood van jonge soldaten. Eimert van Middelkoop gelooft in clusterbommen.

Uitvinder gevraagd

Nuttige en inmiddels dringend gewenste uitvindingen. Een computer voor schrijvers en tekenaars die bij aanraking door de politie spontaan ontploft. Een mobiele telefoon, idem dito. Een noodvibrator voor het prikkelen van laatste hersenresten, te bezorgen bij het OM. Een jagershoedje met propeller voor Hirsch Ballin, zodat hij de lucht invliegt. Een oplosmiddel voor imams.

maandag 21 april 2008

Amsterdam Wereldboekenstad

Wat een slap en ongeïnspireerd gedoe, die aanloop tot Amsterdam Wereldboekenstad. Een boek? Geen idee. De organisatie, geheel in de lijn van de verwachting 'projectbureau' geheten en volgens de website van Amsterdam Wereldboekenstad bestaande uit Lidy, Willemijn, Maaike en Marieke (als iets je niet écht kan schelen laat je het voor honderd procent aan de meisjes over) heeft gekozen voor iets vaags als vrijheid van meningsuiting. Daarvoor zijn als 'ikonen' (het staat er) uitgezocht Spinoza, Anne Frank en Annie M.G. Schmidt. Twee van de drie is jood, twee van de drie is vrouw, je voelt dat daar uitgebreid over is nagedacht.

Van Annie M.G. Schmidt weet ik alleen dat ze lang in Frankrijk heeft gewoond en op haar oude dag naar Nederland terugkeerde omdat ze zo naar de Afsluitdijk verlangde.

Het was voor de organisatoren een vereiste dat de ikonen 'diverse doelgroepen' zouden aanspreken. Het staat er. Op de site van de meisjes. Ik mis Joop Braakhekke, namens het kookboek.

Waar valt een glimp op te vangen van wat Amsterdam de eeuwen door tot een waarachtige boekenstad heeft gemaakt?

Allerlei handige subsidiesnuffelhonden zijn door het projectbureau in staat gesteld iets te organiseren. Dat krijg je als niemand een idee van zichzelf heeft. 't Is alles even verantwoord geworden en vooral zo ruim en zo hyperdivers en zo joods-feminien-allochtoon mogelijk. Een stel vooral ongevaarlijke of gewoon publieksvriendelijke scribenten hebben ze aangetrokken om zich gratis of bijna gratis ter beschikking te houden. Ik heb niets tegen correctheid, maar sommige correctheid is robotcorrectheid.

Stoot geen mens voor het hoofd. Vergeet het ongemakkelijke verleden. Houd schrijvers en boeken op een afstand, zo ver mogelijk. Voor je het weet moet je het over echte schrijvers en echte boeken hebben.

't Is een treurige optocht van minkukels en bemoeiallen.

Om toch nog iets voor de arme boekwinkels te betekenen heeft een subsidiesnuffelbedrijf bordjes met OPEN en DICHT ontworpen, met teksten van Ted van Lieshout en Leo Vroman. Zie hier de laatste nieuwsbrief van Amsterdam Wereldboekenstad voor de wondersjieke uitvoering. Ted van Lieshout, de klokkenluider van de kleine bedragen, ken ik als een fenomenale letterenbestuurder die onlangs nog flink zijn best heeft gedaan een boek uit de handel te laten nemen en Leo Vroman woont al een volle eeuw in Amerika.

Gelukkig weet de site van Amsterdam Wereldboekenstad op deze dag van de opening ook nog iets moois te berichten. De stadsdeeldichter van Amsterdam Noord Adri Slomp heeft zich tot een gedicht laten inspireren. Wim Moerenhout, 'de grijze dichter van Osdorp', heeft eveneens gereageerd en maar liefst drie gedichten ingestuurd. Maar de prijsknaller komt nog.
Stadsdeeldichter ZuiderAmstel Karel N.L. Grazell, 'die het allereerste gedicht over Amsterdam Wereldboekenstad schreef', heeft inmiddels zijn tweede gedicht voltooid!

Het staat er. Op de voorpagina van Lidy, Willemijn, Maaike en Marieke. Goddank! hoor je ze verzuchten. Missie geslaagd. 'Aan de Amstel en aan 't IJ, daar doet zich heerlijk open, zij die als keizerin de kroon draagt van Europe.'

donderdag 27 maart 2008

Slaap Zacht

De Hollandse politici, om eens een rotballetje op te gooien, de Hollandse politici bijvoorbeeld hebben er een handje van verschijnselen van nu te bestrijden met maatregelen van vroeger. Over rassenrellen en golven van criminaliteit druppelen ze Haarlemmer olie. Of ze noemen het geen rassenrellen en criminaliteitsgolven, maar tekortschietende voorlichting en incidenten, het sussende taaltje is omnipresent. Of ze kopiëren de maatregelen van hun grote broers uit het buitenland, gereedschap dat ze niet kunnen vasthouden, omdat ze niet over de spieren van hun grote broers beschikken.

Normen en waarden willen de heren ons in hun dekselse goedheid en naïveteit opleggen. Mooie praatjes verkopen ze ons over de bestrijding van de verloedering. Intussen hebben ze geen idee wat verloedering en het ontbreken van normen en waarden aan de Andere Kant precies inhouden.
Ze roepen publiekelijk de hulp in van computers en internet – typisch de reflex van bedaagde heren – en denken al heel wat tot stand gebracht hebben door ‘gegevensbestanden aan elkaar te koppelen’. Daarmee hebben ze nog geen vat op de bewegingen, bedoelingen en strategieën in de hersencellen aan de Andere Kant.
't Kabinet, een collectie inadequate heertjes en onwaarschijnlijk oubollige vrouwtjes, voorgezeten door een wereldvreemd vlieggewicht.
Suja, suja.
Het onweert buiten.

woensdag 26 maart 2008

Dolle kieviet

Pogingen om populisme te koppelen aan eendracht en trots, om het te associëren met gezellige deuntjes of onschuldig volksvermaak, vertroebelen de zaak alleen.
De gewone man hield er altijd ook minder gezellige deuntjes en minder onschuldig vermaak op na. Er wordt het volk veel rotzooi voorgezet, zoals men een hond die best kaviaar zou lusten een bord darmen gunt, maar wat uit het spijsverteringstelsel van het volk zelf komt is ook niet mis.
Het strelen, vleien, likken en dingen naar de gunst van de grootste gemene deler is steevast een eigenschap van lieden – uit de politiek, de amusementsindustrie, de televisiewereld – die niet onder het volk wonen en ook niet onder het volk zouden willen wonen. Types die geen idee hebben hoe het volk ruikt en aanvoelt en die niettemin precies pretenderen te weten wat volk is.
Ze hebben weet van de voordelen van het getal, dat is alles.
Ze hebben een godvergeten maling aan de gevaren en de risico’s.
Ik ben tussen het volk opgegroeid. Geboren in een socialistisch gezin, in een arbeidersdorp dat voor en tijdens de tweede wereldoorlog het hoogste percentage NSB’ers van Nederland bezat.
De NSB’ers doken vervolgens onder.
De twintig jaar daarop woonde ik in het hart van de Kinkerbuurt, in de periode dat linkse politici, in hun oneindige goedheid, via de praatdemocratie en de tekentafel aan bepaalde wijken ongevraagd de rol van getto opdrongen.
Tweemaal twintig jaar aan geluiden, opinies, scheldpartijen, gemor, onderduikers en doodlopende initiatieven. Minachting voor het volk is me vreemd, maar wie ogen en oren had kon weten wat er broeide en naar welke kant de schaal doorsloeg.
Alleen de politici, de politici wisten van niets.

Toen kwam ook voor hen de zon op.
Een inhaaloefening. Schoksgewijs.
Ineens zwermden ook de politici als idioten uit over het brede pad, dat al hoog en breed door commercie, amusement en pienterder volksmenners was ingeslagen.
Ze struikelden over elkaar, de politieke diertjes.
Ze roken het voordeel van het populisme – stemmenwinst, warm mensenbad – en ze herkenden opnieuw de gevaarlijke kanten niet.
Het populisme werd de schaduw, de dubbelganger, de meeloper, de lachspiegel van de democratie.

Iedereen begon als een dolle kieviet populisme en democratie door elkaar te halen. Het ene begrip vrat het andere op en er ontstond grote verwarring over de naam die men de overlevende – het nieuwe kindje – zou moeten geven.
Sommigen blijven volhouden dat het schepsel democratie heet.
Als dat zo is, vormt democratie ons grootste gevaar.

 

Uit een warm hart

Zelfs al erkennen we dat hier en daar nog iets van een democratie nasuddert of dat het lauwe lijk eventueel! met vereende krachten! met bovenmenselijke inspanningen! op de lange termijn! weer adem ingeblazen zou kunnen worden, dan nog zullen die laatste levenstekenen worden vernietigd door het populisme.
Met het woord populisme drijft niemand de spot. Met het woord elitair, ja, met het woord intellectuelen, ja, met de woorden vrijheid van meningsuiting, ja, maar niet met het populisme.
’t Wordt zelfs als een best gezellig woord beschouwd, een achtergrondmuziekje waar je verder niet bij stil hoeft te staan. Een knusse molen waar ieder wel een kleine tik van heeft meegekregen.
Populisme lijkt verexcuseerbaar. Niet chronisch. Niet besmettelijk.
Onze algehele omhelzing van het populisme maakt duidelijk hoezeer we ons gevoel voor grenzen hebben verloren. Pijnlijker dan wat ook.
Niet alleen de politici capituleerden klakkeloos en smadelijk. Ook de kunstenaars, de schrijvers, de journalisten, de commentatoren, de bazen van de universiteiten, de heren van het onderwijs gaven zich over, allen die het beter zouden moeten weten.
‘Beter weten’ alleen al. Drijf er de spot mee en je krijgt de handen op elkaar.
Probeer het gelijk te stellen aan betweterij en de wereld is het met je eens.
Beter weten riekt naar intellect. Beter weten riekt naar moeilijkheidsgraad. Beter weten riekt naar stemmenverlies.
Owee.
Populisme werd lijnrecht tegenover het elitarisme geplaatst: een arglistige, maar beslist geniale zet van al degenen die er belang bij hadden.
Het woord elite alleen al. Drijf er de spot mee en je krijgt de handen op elkaar.
Omdat elitair zo door en door slecht is moest er wel iets waardevols aan het populisme kleven. Voor links en rechts en alles wat daartussen zat bleef elite het scheldwoord bij uitstek. Met elitair vertoon klop je het volk geen geld uit de zak.
Ik ben een definitie schuldig. Populisme komt neer op het opvrijen van de massa om er beter van te worden. Populisme komt neer op het lippendienst bewijzen aan de gewone man zonder onderscheid te maken tussen domme, slimme, hardwerkende, luie, rancuneuze, tolerante, humane en debiele gewone mannen. Populisme komt neer op totale minachting voor de gewone man.
Populisme is een schijnvertoning.
Populisme is wat ik het meest haat van al.

woensdag 12 maart 2008

Boekenweekdier

Als ik deze week afhankelijk was geweest van de treurbuis voor mijn opinie over de Nederlandse literatuur zou ik me brakend van de Nederlandse literatuur hebben afgewend.


Mijn God, wat was er deze week veel literatuur op de treurbuis. Dat alleen al. Te veel. Eerst maandenlang niks en dan plotseling, hopla, pompt u maar. Daar zal die funeste, allesverwoestende CPNB weer achter hebben gezeten. Met de geldzak. Vanwege de Boekenweek.


Eerst had je de Leescoupé. Over dat programma kunnen we beter zwijgen. Het gaat niet uit van één gedachte, het hinkt niet op twee gedachten, het strompelt op helemaal geen gedachte. Het is honderd procent gênant. Het is nikser dan niks.


De avond erna had je de Avond van het boek. Aangekleed kwisje. Schrijvertjes onder een rieten afdak op een haastig in elkaar getimmerde tribune. Schrijvende schapen die, telkens als ze aan de beurt zijn, per persoon niet meer dan drie woorden achter elkaar mogen zeggen. Slappe vraagjes. Schnabbelpresentator. Giechelende jury. Zak met lucht. Let wel, hier vertoonde zich de fine fleur van de letteren. Er zat zelfs een hoogleraar bij in de literaire kritiek.


De dag erna had je het Boekenbal. De nog finer fleur. De finste van de finste fleur. Nog stupider vragen van de journalisten en nog wanhopiger oneliners terug van de ondervraagden. Een krakkemikkige optocht van aardappelzakken. Het jaarfeest van de Boeren- en Tuindersbond. Innige tevredenheid met zichzelf.


Als dit alles was wat ik meekreeg van de literatuur zou ik meteen economie gaan studeren.

donderdag 6 maart 2008

Rita de Hork

Vóór alles geldt de hoffelijkheid jegens de mensen die er anders over denken of die uit een andere wereld komen. Vóór alles geldt de wet dat vreemdelingen heilig zijn.
Katholieken, Turken, Limburgers, Koerden, niemand is bij voorbaat van de beschaafde wereld uitgesloten.
De politiek lapt die wet nu op grote schaal aan zijn laars.
Het meest verontrustende is dat ook de linkse en traditioneel liberale partijen op dit punt volkomen de kluts kwijt zijn.
Als losgeslagen beesten.
Wat de leiders van de PvdA en de VVD tot hun kiezers en hun achterban (die niet altijd samenvallen) zouden moeten zeggen is: Godverdomme, laat het uit je stomme kop jullie stomme poten uit te steken naar vreemdelingen, hetzij hier op doorreis, hetzij bij ons herberg en beschutting zoekend.
Wij, burgers, zouden de politici heel wat minder onderdanig moeten toespreken en het beest bij zijn naam moeten noemen. Verdonk, zouden we behoren te zeggen, jij hork, jij trapt op eeuwige mensenwetten. Evenveel gevoel zit er in je horkerig lijf dan bloed in een rotsklomp.

We zeggen het niet. We hebben het behoorlijk gedefinieerde fatsoen opzij gezet en er het vage begrip voor teruggekregen.
Het woord fatsoen alleen al. Drijf er de spot mee en je krijgt de handen op elkaar.
Het woord respect alleen al. Drijf er de spot mee en je krijgt de handen op elkaar.
Onhufterigheid, alleen zo’n woord hoor je af en toe nog.
Het geldt voor links en voor rechts en voor het midden. Als elementaire eigenschappen van de democratie geridiculiseerd moeten worden is het onderscheid tussen de politieke partijen opgeheven.
Dan kunnen we net zo goed ook het woord democratie vergeten en overstappen op de eenpartijenstaat.
Het grootste bewijs voor het einde van de democratie is wel dat er zoveel over democratie wordt gepraat. Geluld, geleuterd, gezeverd, mag ik wel zeggen.
Zwevers troef, en een definitie ho maar.

Met democratie als woord wordt niet de spot gedreven. Het woord danst op ieders lip. Er worden veel, heel veel monologen gewijd aan de toestand van de democratie. Alleen al daarom zou je nattigheid moeten voelen.
Zoveel mooie en brave woorden wijd je alleen aan een overledene.

Vrijheid van klankuitstoting

Luiheid en onverschilligheid vormen de smeerolie van de maatschappelijke discussie, of liever gezegd van wat doorgaat voor maatschappelijke discussie: niets hoeft meer gedefinieerd te worden.
Het songfestival ressorteert onder het hoofdstuk kunst, de Marokkaanse puber die het moeilijk heeft zijn plaats in de wereld te vinden en die op zijn zolderkamer met de Arabische versie van Jongens en scheikunde in de weer is noemen we terrorist, het zoveelste kutboek heet een indrukwekkend meesterwerk – zonder gemakzucht kregen we alle pagina’s en programma’s niet vol.
Alleen als we iemand die ons niet bevalt een fascist noemen – of een verschijnsel dat ons niet aanstaat fascistisch - komt er nog wel eens een zwak protest los, dan moet er blijkbaar ineens een keurig onderscheid worden gemaakt tussen echt fascisme en oneigenlijk fascisme.
Voor woorden als terrorisme, democratie en het vrije westen, om er een paar te noemen, lijken dergelijke subtiliteiten niet op te gaan. Niemand die dan een nauwkeurige definitie eist, of zich zelfs maar bezorgd toont dat ze zo amorf in de betekenisruimte rondzweven en telkens iets anders voorstellen – als vrij jachtterrein, speeltuin voor iedereen.

Binnen vierentwintig uur na de elfde september 2001, de datum die met de Idus van maart en de veertiende juli een soort locus communis is geworden, had de beschaafde wereld er recht op van de Amerikaanse regering per omgaande een welomlijnde definitie van terrorisme te horen.
Wat is het, waar zitten ze, wat willen ze?
Het gebeurde niet.
We kwamen er pas stukje bij beetje achter, door het verloop van de gebeurtenissen, waarom niet. Dat binnen een week Sharon als eerste de stilte en de theatrale verslagenheid doorbrak door ‘de’ Palestijnen terroristen te noemen was het eerste teken aan de wand.
Sindsdien is de wereld in tweeën gesplitst – door vaagheid, door een indeling in goed en kwaad met vervloeiende grenzen. Een opsplitsing in onbruikbare categorieën.
In voor de politiek bruikbare categorieën, wat iets anders is.
Breekbare begrippen horen over grenzen te beschikken. Ze dienen begrensd te worden door een definitie. Anders vallen ze stuk.
Met een knal die je heugt.

vrijdag 22 februari 2008

Vandaag een jaar geleden

Vandaag is het precies een jaar geleden dat ik de zonderlingste opmerking van het jaar 2007 las.
Je leest veel zonderlings, daar niet van. Maar van deze raadselachtige alinea kwam ik een jaarlang niet af. Ik probeerde voor koffiedikkijker, vogelwichelaar, hoogleraar letterkunde, beroepscriticus, Uri Geller en profeet te spelen, ik kon de diepere laag maar niet doorgronden. Vandaag is het precies een jaar geleden dat de huidige Drentse veen- en negorijdichter Bart 'Telraam' Droog op De Contrabas schreef:


"Ik vraag me weleens af waarom ik geen postzegels kan verzamelen en waarom ik geen amourettes kan collectioneren. En geen wijsheid. Zo vraag ik me ook wel eens af waarom ik zou moeten berichten over poëzie- of literatuurfestivals die De Dichters uit Epibreren noch mij ooit hebben uitgenodigd, maar wel bijkans smeken om op het nu slapende Rottend Staal vermeld te worden. Ik spreek hier over bijvoorbeeld Saint Amour, Crossing Border en de Utrechtse Nacht van de Poëzie.
Voor wat hoort wat, zou je zeggen. Zo deelde in Esfehan een Indiase professor me mee dat men aan de universiteit van New Delhi overweegt een leerstoel Nederlands op te zetten, maar 'daar moet Nederland natuurlijk wel wat tegenover stellen.' En een Amerikaans dichter vertelde me al jaren geleden dat hij ons aan optredens in The States zou kunnen helpen, maar 'dan moet je mij eerst een optreden in Nederland bezorgen.'
Daarom stel ik voor dat alle festivalorganisaties die nog nooit een Contrabas- of Rottend Staalredacteur geboekt hebben, eerst eens wat van die lieden boeken via SSS, zodat wij, net als een aantal van onze collega's van b.v. de Volkskrant, NRC Handelsblad, Trouw en Vrij Nederland daarna vol lof over onze nieuwe broodheren kunnen berichten."


Dat was op 22 februari 2007. Zeg nu zelf, is dit niet zonderling? Niet hoogst ongebruikelijk? Voor zover ik de overigens met veel talenten begiftigde Drentse veen- en negorijdichter Bart 'Telraam' Droog ken moet iedere mogelijkheid van ironie of humor worden uitgesloten. Maar iemand die zich zelf zo in de corruptievijver en het vriendjesdienstaquarium gooit met een aanbevelingsbriefje en een kortingbon om zijn nek, daar raak ik ernstig van in de war. Daar kom ik niet af en daar kom ik niet uit.
Vandaag, op de 22ste februari 2008, heb ik de knoop doorgehakt. Ik heb eindelijk besloten te erkennen dat hier een hogere vorm van satire werd beoefend. En dat ik een verblinde lezer ben geweest. En dat ik maar bleef aarzelen, puur uit sympathie voor Bart 'Telraam' Droog, toen deze nog geen Drentse veen- en negorijdichter was.

donderdag 21 februari 2008

Tafelmanieren

Na het afkalven van het Herman-de-Coninck-imperium voelen de twee deftige heren Geert van Istendael en Benno Barnard de behoefte nog eens hard te fluiten om op te vallen.
Ze verwaardigden zich zelfs, tot mijn verbazing, op te duiken in de smerigste der smerige milieus, de commentaar-catacomben, het eigenlijke speelveldje van querulanten, halvegaren, dyslectici en gedoemde dichters.
Het gebeurde in een discussie op De Contrabas onder het hoofdje Hoofddoekjes.
Daar stelde het deftige tweetal zich teweer tegen Samuel Vriezen, die de heren vriendelijk maar beslist had gewezen op enige vrijblijvendheden in hun gezamenlijke fluitconcert.
Meneer Vriezen was, toegegeven, een beetje recht door zee van leer getrokken, maar veel echt onheuse onheusheid kon ik niet ontdekken in zijn woorden.
Tja, meneer Van Istendael en meneer Barnard niettemin zwaar beledigd. In welke groezelige wereld waren ze nu terechtgekomen? Het werd tijd zich tactisch terug te trekken om de discussie over de hoofddoekjes te vervolgen op een platform dat meer persberichten genereerde.
De heer Vriezen werd ineens beschuldigd van 'een agressieve toon'. 'We hebben gepoogd een sereen debat te voeren, zonder gekrijs tegen individuen,' voegde het duo daar aan toe. Om te besluiten met: 'Om die reden hebben we besloten ons terug te trekken uit het gesprek zoals dat op deze plaats wordt gevoerd. Debatteren met mensen zonder tafelmanieren is zinloos.'
Zo smeren twee toeristen 'm, als ze zich op een pittoresk uitstapje door een achterbuurt ineens omsingeld zien en ontdekken dat ze in een doodlopende steeg zijn terechtgekomen.

Ik moet bij de luid fluitende heren Barnard en Van Istendael denken aan de jaren zestig en zeventig. De tijd van lange haren, hurken op de vloer en eten uit de vuist. Op blanke engelenvleugelen kwamen de jaren tachtig aangezweefd. De morsigheid werd de wacht aangezegd. Het kwam weer in de mode kort haar te dragen, een stoel te kopen, de dandy uit te hangen, vorken en messen aan te schaffen, het liefst met een zilvermerk, en daarmee nog te eten ook. De bruine cafés stonden leeg, men liet zich bedienen in heldere hallen door zwarte obers met blanke voorschoten. De goede tafelmanieren waren terug.
De heren Barnard en Van Istendael maken de indruk in dat tijdperk van restauratie te zijn blijven steken.
Zou het ze werkelijk zijn ontgaan dat de tijd inmiddels alweer een slag is gedraaid?
Ze hebben de mond nogal vol over het Nieuwe Kwaad en over Nine Eleven, en toch is het of ze daar, liggend in een lits jumeaux van het bouwjaar 1985, naar kijken.

Halverwege de jaren negentig merkte ik, terug op bezoek in Amsterdam, dat er voor het eerst in tijden iets echt, iets serieus aan het veranderen was. Wie telkens na ruime tussenpozen terugkeert voelt zoiets, seismologisch en zo. Vóór circa 1995 was alles maar een beetje bij het oude gebleven, het sukkelde een decennium matjes verder. Maar ineens, binnen een jaar of wat, was het anders. Wat precies? Je wist het niet. De toon, de sfeer. Een oude huid werd afgestroopt, maar welk nieuw beest het oude beest aan het opvolgen was zag je nog niet duidelijk.
Ik ben ervan overtuigd dat "11 september" niet uit de lucht is komen vallen. "11 september" was niet het omineuze keerpunt, de blikseminslag. Het was wel een katalysator. Het kon daarna ook prachtig het symbool worden voor alles wat al gaande was. "11 september" zorgde ervoor dat iedereen hardop ging praten over de sluimerende onrust, over de heimelijke gedaanteverwisseling, dat alle onuitgesprokenheden een naam kregen.
De toon was verhard en de verharding werd de nieuwe grondtoon.
Fluisterwoorden werden fiere houdingen en de fiere houdingen werden instituten. Plotseling, oprijzend, als een onontkoombare dondergod tegen de hemel stond-ie daar dan, de vader van alle gedachten: de tegenstelling tussen hullie en ons.
Hullie daar en ons hier.
'Hullie' moest daarna nodig worden vormgegeven. Hullie kwam tot stand in alle mengvormen van fundamentalisme, terrorisme, mohammedanisme, hoofddoekjes, lieverkoekjes. Er wordt nog altijd druk aan gewerkt.
'Ons' hield op een taboewoord te zijn. Maar wie is ons? Daar werd en wordt al even voortvarend aan gewerkt. Vaderland, identiteit, canon, een zuiver ras, waterpas.

Hullie en ons, het blijft bedenkelijk, daar hoef je de geschiedenis niet bij te halen. Deftige heren zouden zich niet moeten lenen voor een bijdrage aan zo'n ontplofbare constructie. Terug naar jullie cognacglas en vingerkom!

zondag 17 februari 2008

Voor de CPNB, met groeten

Kraima's Viagra

De CPNB, het propagandabureau voor het... nu, niet voor het betere boek, heeft een record gevestigd: het bureau kondigde voor een recordkeer een aantal records aan. Voor het eerst in één jaar drie boeken die samen meer dan een half miljoen exemplaren verkochten. Voor het eerst dat er in één jaar in Nederland 45 miljoen boeken over de toonbank gingen.
En zo heel kort geleden nog maar dat record van het boekenweekgeschenk waar het propagandabureau ons bestaan mee probeerde op te fleuren... bijna een miljoen. Eén miljoen maal J. Bernlef! De cultuur gaat met sprongen vooruit. De schrijvers worden almaar beter, vooral die van de boekenweekgeschenken. In Nederland leest iedereen als een idioot. De boekhandel is een goudmijn.
Bij zoveel elkaar opvolgende records is er maar één conclusie mogelijk: of alle filosofen hebben het mis met hun analyse van het beschavingspeil van Nederland, of de CPNB is de kluts kwijt.

donderdag 14 februari 2008

Negorijdichter

Bart 'Telraam' Droog is dorpsdichter geworden van het lieflijk gelegen Emmen. Hij neemt het stokje over van de verpletterende poëet Gezienus Omvlee, die te kennen heeft gegeven terug te willen keren naar de varkensteelt. Een beslissing die ik namens alle varkens toejuich. Ik herinner me Bart 'Telraam' Droog vooral als de man die op zijn website Rottend Staal, zaliger nagedachtenis, een verbeten campagne voerde om het zojuist ingestelde instituut van dichter des vaderlands om zeep te helpen. En daarna als degene die tot vervelens toe, op dezelfde site en overal waar hij een mogelijkheid zag, de oprichting van een niet-commerciële poëzieclub probeerde te saboteren. Ik wens de negorij Emmen veel succes toe.

Zinloos kreunen

Of er dan niet één voordeel was verbonden aan het dichter-des-vaderlandsgedoe? werd me in Paradiso gevraagd. Nou nee, antwoordde ik. Eentje misschien, voegde ik er schoorvoetend aan toe. Een financiële. Stel, zei ik, stel - je krijgt als dichtertje 250 euro voor een optreden. Voor een dichter des vaderlands hebben ze met gemak 2500 euro over. En als jij zo'n club of genootschap dan terugschrijft dat je voor een uurtje van je majesteitelijke aanwezigheid 5000 euro wilt hebben antwoorden ze prompt: Ook goed. Kom maar. Van die ontdekking, besloot ik mijn reactie in Paradiso, moet je vooral niet teveel misbruik maken.
Dat was geen slotzin uit braafheid, dat was een slotzin die doelde op zekere dichters des vaderlands en andere dorpsdichters die louter en alleen ten eigen bate met de collectezak rondgaan.
De volgende dag las ik in het Parool dat ik weer een smakelijke anekdote had verteld. Ik kreeg altijd 250 euro voor mijn optredens en, bliksems nog aan toe, in de tijd dat ik dichter des vaderlands mocht zijn ving ik daar meteen 2500 voor.
De premisse ('stel') was weg. De slotzin was eveneens verdwenen.
Tja.
Daar sta je dan ineens te boek als een armoedzaaier die op geld uit is.

Ook mensen die slim heten te zijn, diepere denkers dan de verslaggevers van de dag, luisteren slecht. Toevallig las ik, enige tijd geleden alweer, op de website van Max Pam dat ik gezegd zou hebben, tijdens een gelegenheid waar ook Max Pam aanwezig was, dat de site Geen Stijl de 'opvolger' zou zijn van W.F. Hermans. Misschien stond er zelfs 'waardige opvolger', wat ik me niet herinner en niet hoop.
Ik had het bij die gelegenheid, die in het teken stond van iets ter herdenking aan of ter viering van W.F. Hermans, over de formele tijden die nog maar kort achter ons lagen. Ik dacht daarbij aan de Nederlandse jaren dertig en vijftig, die door zekere oorlog eventjes onderbroken Heuse Periode. In die formeler tijden, de bakermat van de generatie Hermans, konden schrijvers opvallen door hun afwijkende toon of hun speciale woordkeus. Ik dacht aan de typisch Multatuliaanse overdrive bij zekere literatoren. Nu, aan die behoefte om het spits en geinig en snel en memorabel te zeggen, voegde ik er aan toe, wordt in onze jaren dubbelenul ruimschoots voldaan in de ene scheldrubriek na de andere, zie bijvoorbeeld het stijltje en de onomwondenheid van Geen Stijl. De schrijvers van nu zullen dus iets anders moeten verzinnen of daar bovenuit moeten zien te komen. Dat zei ik. Ik weet niet of het terecht is. Wat je op zulke avonden doet, in een forum met publiek, is balletjes opgooien. Maar het is toch een heel ander balletje dan ik bij Pam weer zag landen?

Ik beklaag me over de arme, in ongerede geraakte juistheid van uitdrukking. Ik beklaag me niet over me zelf. Ik beschrijf een mechanisme. Ik juich elk misverstand toe dat ze over mij in de wereld helpen.

Godenbanket

Adri van der Heijden vertelt over zijn buurman Kluun dat ze met elkaar hebben afgesproken dat Adri Mozart is en Kluun de Rolling Stones. Dat onhult toch fijntjes hoe een schrijver als Kluun zichzelf ziet. Als de meester in het popgenre. Hij zal enthousiast ja hebben geknikt op het voorstel van zijn buurman. Ja, ja, buurman, jij en ik, elk in zijn soort de beste. Halfgoden onder één dak. Een andere afspraak zou juister zijn geweest. Als Adri van der Heijden Mozart zou zijn – we nemen het maar even aan – dan is Kluun de fanfare van Giethoorn.

woensdag 6 februari 2008

Aansporing

elke dag dat ik op dit blog schrijf
verlies ik geld
elke keer als ik geld verlies
heb ik minder te eten
elke keer als ik minder te eten heb
word ik dunner
elke keer als ik dunner word
ga ik verschrikkelijker hallucineren
hoe verschrikkelijker ik hallucineer
hoe erger de wartaal die ik uitsla
BLOG JE SUF JONGEN!
misschien word je
nog een echte Nederlandse dichter

dinsdag 5 februari 2008

Goed geslapen

Blonde, langharige vrouwen zijn een nachtmerrie. Als ze uit Amerika komen en straalbezopen de hoer uithangen zijn ze een nachtmerrie. Als ze schrijven en recenseren en in talkshows de keiharde filosoof uithangen, zoals in Nederland in de mode is, zijn ze een nog groter nachtmerrie. Stroblonde, langharige vrouwen met hockeykoppen wil ik altijd wurgen. Als ik er een tegenkom moet ik me bedwingen. Ik denk dan aan kots en snot en een dampend slagveld en zie, het lukt me. Gisteren zag ik een erg blond, langharig wijf en ik kreeg het meteen weer op mijn heupen. Ik klemde mijn handen om haar keel en wurgde haar, in mijn fantasie welteverstaan. Vannacht sliep ik bijzonder lekker.
Ik droomde van een luxe hotelkamer:



en van een trap naar de hemel:



en van een stevig geval:



en merkwaardig lang van een opklapbed:



Zou Joran dit nu ook hebben?

Hop Joranneke stroop in het kanneke

Ze roepen elkaar wel gemakkelijk na dat Joran van der Sloot een gewetenloze psychopaat is. Nu Anthon van der Horst weer, die zich godbetert 'actualiteitspsycholoog' noemt. Zie de Volkskrant. Joran probeerde de meneer met het litteken over zijn gezicht te laten merken dat hij niet zomaar zijn beste vriend zou verraden. En dat hij die nacht in paniek was geraakt. Dan heb je toch nog iets van een geweten? Hij benadrukte enkele malen dat hij het meisje maar een uur of drie in zijn leven had gekend, alsof hij wilde zeggen dat je van hem geen emotionele betrokkenheid kon verwachten. Is dat gewetenloos? Of de gewoonste zaak van de wereld?
Alles verwacht ik van jongens van twintig, maar geen geweten.
Door hem een gewetenloze psychopaat te noemen kunnen we fijn de ongemakkelijke waarheid wegschoffelen dat hij typisch een held van deze tijd is. Wat hij met die Natalee beschrijft is een ideale situatie uit de porno-bombardementen die hij moet hebben ondergaan. Hij lijkt ermee opgegroeid, gezalfd en ingeënt. Zorgen dat je financieel niet tekort komt, klinkt dat onbekend? Het is nog een wonder dat zich niet meer van zulke nieuwe 'monsters' manifesteren, dag in dag uit. De Arubaanse goudkust ligt overal. Ouders uit de jaren tachtig, zelf mislukte kinderen: een koude, afwezige moeder en een slappe vader, vooral met zijn carrière bezig. Slikken, spuiten, gokken, het slome stel wist ervan. Ik weet zeker dat de vader Joran meer geholpen heeft dan de laatste wil bekennen. Maar tja, het laatste restje geweten van de jongen speelt op. En wij, de lynchmob? Er moet weer iemand hangen omdat niemand in de spiegel durft te kijken.

zondag 3 februari 2008

VSBeestenbende

Woensdag en donderdag in Amsterdam. De woensdagavond in Paradiso zou handelen over gelegenheidspoëzie, stadsdichters en al wat daarbij komt kijken, maar het programma werd ontsierd door de bekendmaking van de genomineerden voor de VSB-poëzieprijs. Alle VSB-kandidaten moesten iets voorlezen, en ineens kroop de tijd als een bewusteloze slak. Elke seconde poëzie duurde een eeuwigheid.
Als bij de VSB je geld in net zulke goeie handen is als de poëzie, breng het er dan niet naar toe.
Zelden hoorde ik zoveel beroerde hermetische verzensmederij achter elkaar opdeclameren door dames op plateauzolen en heren op stelten. Zelden zag ik zo'n parade voorbijtrekken van praalhanzen, profeten en zelfbenoemde halfgoden. 't Is dat mijn moeder me fatsoenlijk heeft opgevoed, anders had ik er een kreet van ontzetting en ongeduld doorheen gegooid. Allemaal hoogdravende regels hoorde ik uit allemaal hooggestemde kelen, zonder één beeld of klank of idee waarvan je ook maar een momentje opschrok. Hypercorrecte troep uit de humanistenkoffer. Bezweringen uit een zelfgetimmerde ivoren toren. Holle abracadabra's. Slaappillen voor duizendjarige toverkollen. Poëzie van melk en nooit van bloed.
Als toegift was er een gesprek met de voorzitster van de VSB-jury, een zekere Odile Heynders. Het verband tussen haar en de poëzie ontging me. Wel had ze onvoorstelbaar pedante praatjes in de aanbieding en dictatoriale VSB-recepten. De essentie van haar boodschap was dat elke poëet, Haar Aanschouwende en Aanhorende, onmiddellijk zou dienen te verschrompelen tot dichtkabouter om vervolgens, al VSB-end en Odileeënd en orakelend, omhoog te klimmen. Kortom, de heersende academische prietpraat waarbij vooral een welomschreven, Olympisch gezelschapje van hofleveranciers gedijt.
Dat juffrouwtje klepperde en draafde maar door. Hebben ze niet ergens in een speeltuin een hobbelpaard met een grote pik als zadel waar ze Odile Heynders op kunnen zetten?

maandag 28 januari 2008

Op de bres voor de poëzie

Ik weet niet waar en wanneer, maar ik las een artikel van de hand van een Nederlands dichter waarin-ie stelde dat het enjambement in de poëzie ‘iets voor mietjes’ was en een artikel van de hand van een andere Nederlandse dichter die rigoureus alle poëzie ‘met een clou of een frappe aan het eind’ als non-poëzie bestempelde. Waarmee dus de hele wereldliteratuur is geliquideerd.

Een derde artikel trapte nog eens tegen het geliquideerde lijk. Ik citeer drie willekeurige alinea's.
‘Poëzie schetst intensiteiten. Of beter intensitiviteiten: tegelijk intenties, tensie, intensiteiten en sensitiviteit. Poëzie is een frac-taal, een taal in fracties: de dichter slaat heel wat bewustzijnsniveaus over, probeert de sferen van het denken vóór het denkproces zelf te betrappen, die sferen vóór ze talige gedachten worden te vatten en de dichter vertaalt die dan simultaan in taal. Doorleeft de simultaal: de simultane stimuli die samen een sfeer vormen vóór de taal.’
en:
‘Goede poëzie is dan ook poëzie die erin slaagt iets gelijkaardigs als het uitgangspunt te bereiken bij minstens één lezer/es. Eén zijsprong in het brein. Eén nevengedachte in andermans denken waarvan je dacht dat het doodliep door de beklemming van de te weinig communicatieve taal maar dat niet blijkt te doen doordat je de fase van de sfeer ervoor ziet en met de lezer/es deelt. Zoiets teweeg kunnen brengen maakt mijns inziens het wezen van goede poëzie uit.’
en:
‘Ik vind neergeschreven net als uitgesproken taal sowieso een secundaire realisatie. Er zit ergens een stap te veel in het schrijfproces, een te bewust-rationele. Graag zou ik de taal in haar voortalige complexe bestaan vatten, daar waar er nog geen echte woorden zijn, maar veeleer clusters of sferen.’
Help! De Heideggerende wolkenridders zijn terug. Met zulke komieken hebben we geen Driek van Wissen meer nodig.

zondag 27 januari 2008

Culcultuurtuur-filofilosofiesofie

Leve de nieuwe wereld. Er lopen nu straatjongeren rond die bijna aliens zijn, mutanten. We staan – sommigen met één voet, anderen met twee - in een maatschappij met een volstrekt ander geheugen, met andere associaties en met een andere reactiesnelheid. We ademen in een omgeving die door elkaar is geschud en een nieuwe chemische samenstelling heeft gekregen. En daar zetten we dan ineens een kabinet op uit de jaren vijftig. Van de kabinetten Kok tot Balkenende-nu. Een kabinet dat zelf een probleem vormt.
De heren Donner en Hirsch Ballin, met hun regenjas en wandelstok, twee heren uit de Muppet Show, fietsen rond tussen de botsauto’s op de kermis.
Als de heren Hinderickx en Winderickx zijn ze, uit het bekende gedicht van Paul van Ostaijen, heren die op een hellende straat de hoed voor elkaar afnemen, en denken dat de straat alleen maar een beetje meer helt dan vroeger, tegenwoordig. Wat ze niet zien is dat hun winkelstraatje inmiddels een helse veertienbaansweg is geworden met landmijnen en weerhaken.
De hersencellen van onze landelijke bestuurders en de hersencellen van de Mohammed Boyeri’s hebben evenveel met elkaar te maken als een blik pastelverf met een blik zoutzuur.
Maatregelen van moed en verbeelding zouden nodig zijn, zou je denken – andere maatregelen dan de traditionele, maatregelen die enige verwantschap vertonen met... nadenken, ideeën en elasticiteit. Stel je bij dit eisenpakket de huidige ministers voor en je schiet al in de lach.
De schroef en de schroefdraad passen niet langer op elkaar.
Het deksel van het antwoord past niet langer op het potje van de vraag.

zaterdag 26 januari 2008

Alberto Manguel

Uit een Spaans televisieprogramma, Café met boeken. Let ook op de biblio-ezel, de voorloper van de bibliobus.

Hoera, ook ik cultuurpessimist!

Onophoudelijk werd er geklaagd over het verdwijnen van de beschaving. In mijn studietijd lachten we ons al een kriek om studenten die niet anders wisten of Camus was een cognacmerk.
Wat zou ik graag een verheven klaagzang aanheffen over het teloorgaan van het verlangen naar eenzaam en verbeten breinwerk, van het streven naar een stijlvolle samenhang, wat zou ik graag een vlammend pleidooi houden voor de cultuur als overkoepeling en desem van alles wat we bedenken, regelen en plannen. Maar die klaagzangen en pleidooien behoren zélf al tot een voorbije tijd, ze dragen het waarmerk van de nostalgie, de grijsgedraaide wijs, de toga van toen.
’t Zijn... nu ja, klaagzangen. Vodden.
Ik zit wel eens tussen mijn boeken en merk dan ineens dat ik wezenloos naar de ruggen zit te staren. Wat is dát allemaal? Heb ik daar iets mee te maken? Ik weet niet of u die stemming kent. Ik verbeeld me dan dat ik daar zit als de laatste der Mohikanen, als wenend aan de oevers van Babylon, verzuchtend hoe mooi het allemaal had kunnen zijn voor... de anderen. Hoera, ook ik een cultuurpessimist. Kletskoek natuurlijk. Ik vertoon alleen een pathetisch na-aapgedrag. Ik zit daar een beetje traditioneel te Spengleren en te George-Steineren. Ik wil gewoon niet toegeven dat op zo’n moment achter de ruggen echt geen boodschap voor me ligt verscholen.
Waarom zou ik iets voor de beschaving betekenen als de beschaving niets voor mij betekent?

Mag ik even pedant zijn?

Kunst en filosofie bepalen hoe je tegen de wereld aankijkt. Vrijheid van geest, onafhankelijkheid, dromen en fantasieën vormen de essentie van cultuur. 't zijn open deuren, maar open deuren uit een vergeten woning. Er zou een studie geschreven moeten worden over de bewuste en onbewuste marginalisering, stap voor stap, van kunstenaars en intellectuelen door de krachten voor wie die essentie een doorn in het oog was. Ik geloof niet dat zo’n geschiedeniswerk er is. Het boek zou de voortgang en het verval van onze beschaving vanuit een huiveringwekkende hoek tonen. ‘Hoe de krachten die er altijd zijn geweest er uiteindelijk in zijn geslaagd het bolwerk te slopen.’ Kleine stappen, grote stappen. Het zou een verhaal worden van eeuw na eeuw monddood maken, omkopen, ridiculiseren, gevangen nemen, kleineren en gijzelen. Macht en massa, oorlogen, revoluties, koningen, potentaten, regeringen, parlementen en ideologieën zouden er een rol in spelen. Er komen verraders voor in het verhaal, lok-intellectuelen en undercover-agenten. Ik weet zeker dat men al de bewijzen zal vinden die ik vermoed. Wie eenmaal die marginaliseringsbeweging heeft gespot raakt er moeilijk van los.
Het boek zit in mijn hoofd. Het is een dik boek.
Vaak gingen de belanghebbenden met de botte bijl tekeer, maar soms waren ze ook ijzig geduldig. Soms gebeurde het onderhuids en geraffineerd, een andere keer liep het uit op een confrontatie onder handgeklap van het publiek.
Marginalisering. Van bolwerk en essentie naar zijlijn en gedogen. Tot er voor de cultuur geen rol meer overbleef die je de moeite waard zou kunnen noemen.
In de laatste decennia viel vooral nog het ridiculiseren op. Kunst was goed voor je en het zout in de pap. Cultuur was therapie. Intellectuelen waren om je dood te lachen.
Het smadelijke hoofdstuk ‘demonisering van de intellectueel’ is uit zicht geraakt door de zegetocht van de gedemoniseerde proleet.

A Modest Proposal

Er leven in de catacomben nog wat schimmen uit de oude wereld.
U en ik.
We zouden natuurlijk best over een kleine renaissance kunnen piekeren. Het staat ons vrij een particulier aanslagje te plegen op de veroveraars en andere Arabieren. Ik stel voor een nieuwe universiteit te beginnen. Vanuit de ondergrondse waar wij, laatste excentriekelingen, bijeenzijn roep ik op tot een geheel nieuw begin. Vanuit het niets, er is geen andere mogelijkheid.
Vergeet de scholen en laat de universiteiten aan hun lot over.
Gun ze de nieuwe heren waaronder ze dienen, leve de aflossing van de wacht, ze moeten het zelf maar weten.
Ik stel voor om te beginnen – want men moet serieus beginnen en de nood is hoog – met een kleuterschool.
We laten de illusie van herstelwerkzaamheden varen, maar die kleuterscholen pakken we goed aan.
Misschien dat sommigen van u nog sterk genoeg zijn om op dat niveau te beginnen.
Eerst – het eisenpakket. Welke eisen stellen we aan de kleuter? We zullen tenslotte ooit moeten uitkomen op een gloednieuwe universiteit. Voorzichtig, stapje voor stapje. Eerst een ideale kleuter, dan pas kunnen we verder.
Wat geven we de kleuter mee om een Wijze te worden, een potentiële uomo universalis?
Een paar punten uit het ongetwijfeld Spartaanse lesprogramma.
De kleuters worden vertrouwd gemaakt met het idee dat ze elitair zijn en intellectueel. Dat ze ondanks hun prille begin in een lange traditie wortelen. Ze krijgen alvast aanschouwelijke voorproefjes, in de vorm van knutselwerk, die moeten leiden tot het besef dat geest en geld, cultuur en wetenschap, kunst en leven niet te scheiden zijn. De nodige lesuren worden besteed aan het vermijden van zowel balspelen als stoplappen. Ze ontvangen uitgebreid onderricht in het bouwen van zinnen, in het rangschikken van gedachten en in het zonder hapering uitspreken van de in die zinnen besloten gedachten. Vloeiendheid en muziek staan voorlopig voorop. De ontwikkeling van surreële fantasieën kan nog wachten tot de lagere school.
Elke dag worden er minstens honderd woorden bijgeleerd. Plastische, bizarre en archaïsche woorden leveren extra punten op.
Eveneens dagelijks heeft er op het schoolplein een oefening plaats in duiveluitbanning door de pupillen stenen te laten werpen naar een muur waarop de portretten zijn aangebracht van Jezus, Heineken, Mohammed, Bin Laden en andere profeten.
Er worden vernuftige blijspelletjes ingestudeerd met steevast een econoom als nar en een captain of industry als verliezer.
De dichter trouwt met de prinses.
’t Lijkt me de enige manier om de universiteit van onderop te herstellen.
Het is een wanhoopsdaad. Ik geef het weinig kans.

Einde der tijden?

Een tijdlang zijn we de cultuur nog blijven koesteren als idee, als fantasie. We deden net of het bouwwerk er nog stond. Al had de beschaving afgedaan, al was ze overgenomen en vervangen, sommigen wisten het nog niet. Sommigen dachten nog dat we in een herstelfase verkeerden, ze zagen de inzinking als deel van een ontwikkelingsproces. Ze waren stekeblind.
Ik herinner me een Suske en Wiske-verhaal met het plaatje van een man die zojuist door een woedende Jerommeke in elkaar is geslagen. De man bestaat uit scherven en fragmenten, zig-zag getekend, maar verder staat hij daar nog helemaal in de vorm van een man. ‘Waarom stort-ie niet in?’ vraagt iemand. ‘Omdat hij het nog niet weet,’ antwoordt Jerommeke met een schouderophalen. Op het volgende plaatje zien we alleen nog een hoopje gruis.
Vervang die man door onze cultuur. Dan bevinden wij ons in het witte strookje niemandsland dat de overgang vormt tussen de beide plaatjes.

Vervolg van voorgaand bericht

We kunnen niet onder de erkenning uit dat de braveriken en de fatsoenlijken het ernaar gemaakt hebben. Ze hebben de adder aan hun borst gekoesterd door van de beschaving een holle kreet te maken. Wat ze aan goede bedoelingen en moraal en wijze lessen en fatsoen en reveil verkondigden kwam neer op woorden, woorden, woorden. De twijfelaars keken toe en wachtten. Ze bleven wachten op regering en parlement, op besturen en beleidsmakers. Ze wachtten vergeefs. De daden bleven uit. Woorden, woorden en alles ging voort op de oude voet. Woorden, woorden en je zag iets heel anders gebeuren.
De regering verklaart plechtig dat ze de verloedering van het onderwijs wil tegengaan, dat ze goed onderwijs van het allerhoogste belang acht, dat ze zich wenst te herbezinnen op de rol van het onderwijs in een maatschappij die aldoor mooier, beter en sociaal-christelijker moet worden, en vervolgens sleutelt ze een beetje aan salarissen en legt ze sommige scholen een boete op, alsof het nog om dezelfde puntenfabrieken gaat.
Geen wonder dat de twijfelaars zich voorgoed aansluiten bij het foute, maar goddank minder brave kamp.
Er moet iets veranderen, denken ze. Door zachte woorden wordt dat wereldvreemde volk daarboven niet wakker.

Weer eens nieuwe tijden

Als je er zelf middenin zit ervaar je het niet als bijzonder. Wat spectaculair lijkt waait over en iets onopvallends blijkt een periode juist te typeren. Cultuurbespiegelingen zijn vooral: wijsheid achteraf. Als ik dus ga zeggen wat ik het bijzondere van nu vind ben ik aan het luchtfietsen. En ook weer niet. Ik zie vaker iets wat anderen niet zien.
De oude vrouwtjes slaan op de vlucht als ik me op straat vertoon. Ze kennen me.
Dat eerlijke mensen die een fatsoenlijke mening aanhangen nu verguisd worden, weten we. Hoon valt de man ten deel die de boel bij elkaar wil houden. Gematigdheid heet slaapverwekkend.
Dat de stemmen levendiger en schriller zijn geworden en de beledigingen zich opstapelen, weten we. Gespierde taal wordt met wagonladingen over en weer geslingerd, de lucht is er vol van. Hoe extremer de mening, hoe groter de aandacht.
Dat is niet het bijzondere van onze tijd. Het bijzondere van onze tijd is dat de sympathie van hoog tot laag uitgaat naar die drastische meningen. Openlijke sympathie, heimelijke sympathie. De sympathie is er bij de domoren, wat te verwachten viel, maar de sympathie is er ook bij de intellectuelen. In hun discussies en hun debatten. De overgrote meerderheid van onze samenleving lijkt het er over eens dat de brave en fatsoenlijke colonne maar bleekjes afsteekt bij de tetterende marskramers in meningen.
Het bijzondere is dat braafheid en fatsoen het pleit verloren hebben. Ze zijn hun aantrekkingskracht kwijt. Ook als we het tolerantie en wijsheid noemen. Beschaving.
De gulden middenweg is op dit moment een grijs en deerniswekkend steegje waar je niet graag gesignaleerd wilt worden.
Dat beschaving een woord werd als gaslantaarn en kolenkit, ik beklaag me er niet over. We leven in nieuwe tijden.
Misschien lopen er hier en daar nog mensen rond met een vaag beschavingsideaal, mensen die als het er op aankomt braaf en fatsoenlijk zijn, maar één ding weten ze zelf zeker: ze willen niet zo klinken. Ze willen voor geen goud worden verward met het soort dat van zichzelf beweert dat het zo braaf en fatsoenlijk is. Het soort dat hardop de gematigdheid predikt. Die grijze muizen van de brede kijk.
Ik merk het aan mezelf. U merkt het aan uzelf. Iedereen merkt het aan zichzelf. Wat koop je voor de braveriken van de consensus en de common ground? We zijn als de dood voor braafheid. Het is fijn te jennen. Het is heerlijk een mening te hebben. Het is goddelijk te denken dat je vooruitziend, provocerend en kleurrijk bent. Anders schiet het niet op.

Ongekende luxe

Kristien Hemmerechts in De waar gebeurde geschiedenis van Victor en Clara Rooze, bldz. 69: ‘Door de jaren heen had mijn vinger zich naar mijn pen geplooid. (...) Allerlei stuwende krachten waren in die vinger rusteloos aan het werk geweest om hem te kneden en te vormen. Een beetje handlezeres kon moeiteloos mijn beroep raden.’ Een ‘schrijfvinger’ die me doet denken aan de ‘signeerarm’ van Connie Palmen. Ze zat eens naast me, tijdens het signeren op een of andere suffe bijeenkomst, een bijeenkomst die niet zo suf was of er stond een dikke rij dames te wachten op haar handtekening. Ze vertelde toen, wrijvend over haar pols, dat ze bij een arts in behandeling was voor haar 'signeerarm'. Verschrikkelijke kwalen teisteren de letterkunde!

Plotselinge haast

De klassieke gezichten en onverwoestbare aanwezigheden uit mijn jeugd – koningin Juliana, Arafat, Fidel Castro en Harry Mulisch. Nog niet zo lang geleden leefden ze alle vier nog. Nu is de helft weg.