Beurskens is vergeetachtig. Hij verzuimt erbij te vermelden dat hij pas kenbaar maakte uit alle bloemlezingen te willen die ik ooit maakte of ooit nog zou maken toen ik een artikel publiceerde over zijn laatste roman, hoe heette die ook alweer. Dat moet in 2006 zijn geweest. Meteen na de publicatie begon hij te klagen bij mijn uitgever. Schuimbekken mag je het gerust noemen, terwijl 't toch een heel mild artikel was.
Het is nooit gebundeld, dus voor het gemak laat ik het hier even volgen.
De lezer verkeert in een crisis, geloof me. Ik ben zelf lezer. De lezer wil een mooi boek van een goed schrijver, of een goed boek van een mooi schrijver, meer niet. Een boek uit het middenveld, het veld waar de punten worden gescoord en de klappen uitgedeeld. Maar de lezer krijgt boeken uit de zijlijn voorgeschoteld, uit regionen ver achter de zijlijn. Ik bedoel niet de boeken van excentrieken of idioten, die vormen het geheime middenveld, het schaduwmiddenveld, ik bedoel de maakboeken, de would-be-boeken, de ophoestboeken, de instantboeken, de boeken die dik maken en vadsig.
Aan de ene kant van de zijlijn bevindt zich de leesvoerfabriek, een globale industrie die op volle toeren werkt. Stel u alle romanschrijvers voor, duizenden in Frankrijk en duizenden in Duitsland, duizenden in Scandinavië en ook in Nederland een schrikwekkend aantal, die op dit moment op hun hoofd krabben en aan het tikken, dicteren en neerpennen slaan om ons ook het komende seizoen van tienduizenden nieuwe romans te voorzien! Bij de aanvang van elk leesseizoen bevangt me een romanfobie.
Achter de andere zijlijn zijn de priegelaars bezig met de voorbereiding van hun verrassingen. De schrijvers van de campus en het laboratorium die taalzwangere cocktails brouwen om er hun uitleggers mee dronken te voeren. Hun boeken bereiken ook boekhandel en krantenredactie maar zijn bedoeld om, over de hoofden van de lezers heen, rechtstreeks het zenuwcentrum te raken van de andere bewoners van campus en laboratorium. Boeken van academici die zich, de brede baan en het weidse gebaar versmadend, storten op de vierkante centimeter om daarin meer wijsheid, versleutelingen en verwijzingen onder te brengen dan wij arme, gemiddelde lezers kunnen verwerken. Boeken die appelleren aan puzzeldrift, meerduidigheidsdeficiënt en orakelbehoefte.
Naast de leesvoerfabriek de sekte van de navelstaarders.
Twee uitersten van een regenboog.
De roman Albinoziel van Huub Beurskens is exemplarisch gepriegel.
Terwijl de vertellers hun lezers denken te boeien met een woeste driehoeksverhouding of een dolzinnige depressie, met overspel of huisvrouwen-revolte, meent Beurskens zijn lezers te kunnen vangen met metamorfosen, anagrammen, perspectiefverschuivingen, persoonsverwisselingen, gender-uitruil, trompe-l’oeils, translocaties, spiegeleffecten, herhalingen, palimpsesten en tijdsomkeringen. Hij voert een uitgever op die een brief schrijft aan een auteur, alias kunsthistoricus, die in Zwitserland een manuscript onder zijn beheer heeft gekregen, waarin verschillende mensen die zichzelf niet zijn en ook elkaar niet zijn in drie al of niet verschillende tijdsperioden zichzelf en elkaar bekijken of juist niet bekijken of achterstevoren bekijken, waarna de kunsthistoricus in een quasi-wetenschappelijk commentaar de personen koppelt aan artistieke modernisten en in een quasi-essayistisch antwoord aan de uitgever tussen de regels door verklaart dat hij het wel eens over zichzelf en zijn Limburgse jeugd gehad kon hebben – om uiteindelijk te ondertekenen met Leonard Liebezeit, het anagram van Tedere Albinoziel, de hoofdfiguur of zijfiguur of liefdesfiguur of blancofiguur uit het eerdere Zwitserse manuscript. Zoiets.
Ren naar de boekhandel!
Huub Beurskens moet wel een dichter zijn. In zijn boek schieten dropwaterkleurige eucalyptusbomen uit de grond en we komen er zinnen tegen als ‘Druifhyacinten bloeiden diepblauw in de greppels’ en ‘Bliksemkronkels kraakten de blauwzwarte lucht’ en ‘De wind tilt broze asvlinders uit de bak’.
Straks is het boek nog uitverkocht.
’t Hele verstoppertje-gedoe, de zelfrelativerende commentaren, het meta-literaire tegen elkaar uitspelen van fictie en autobiografie en de zware symboliek kunnen niet verhelen dat het uiteindelijk draait om die ene bekentenis, grondig verpakt en van de nodige artistieke en burgerlijke excuses voorzien, dat het je bij de strot grijpt ‘wanneer een hemelse gestalte van vlees en bloed in je leven verschijnt op een ogenblik dat je er zevenendertig jaar te laat voor bent’.
Lerarenverdriet. Ouwemannengesop.
Even heeft de schrijver het zelfs over zijn ‘beurse, lichtschuwe albino-ziel’. Je mag in een boek met zoveel naamspelletjes daar gerust een verwijzing naar Beurskens in zien. Even ook heeft hij het over ‘particuliere zieleroerselen’. Het vliegt voorbij, de afstand tussen oude man en jong ding wordt gered, ook letterkundig: ‘Ik bespeur een prettige endogene tinteling in mijn scrotum die gepaard gaat met een lichte sensatie van acrofobie.’
Dat wordt straks niks in bed, dat spreekt.
Albinoziel is bedoeld als een constructie met één kiertje om ons doorheen te laten kijken. Maar er valt niets te zien. De kier laat je onberoerd.
Tot vervelens toe hoor je palaveren over crisissen waarin schrijvers verkeren. Nu eens hebben ze dit, dan hebben ze dat. Of ze kunnen even niet schrijven, of ze verbeelden zich dat ze even niet kunnen schrijven, of ze schroeven hun ambitie steeds hoger op zodat ze het zelf niet meer kunnen bijbenen, of ze laten zich afleiden door verzoeken om van alles en nog wat, maar wie schenkt eindelijk eens aandacht aan de lezerscrisis? Lezen willen de mensen, ze snakken naar boeken. Boeken doen ze goed en boeken staan ze goed – dan is het toch godgeklaagd dat uitgerekend een boek ze kopschuw voor boeken zou maken?