Na het afkalven van het Herman-de-Coninck-imperium voelen de twee deftige heren Geert van Istendael en Benno Barnard de behoefte nog eens hard te fluiten om op te vallen.
Ze verwaardigden zich zelfs, tot mijn verbazing, op te duiken in de smerigste der smerige milieus, de commentaar-catacomben, het eigenlijke speelveldje van querulanten, halvegaren, dyslectici en gedoemde dichters.
Het gebeurde in een discussie op De Contrabas onder het hoofdje Hoofddoekjes.
Daar stelde het deftige tweetal zich teweer tegen Samuel Vriezen, die de heren vriendelijk maar beslist had gewezen op enige vrijblijvendheden in hun gezamenlijke fluitconcert.
Meneer Vriezen was, toegegeven, een beetje recht door zee van leer getrokken, maar veel echt onheuse onheusheid kon ik niet ontdekken in zijn woorden.
Tja, meneer Van Istendael en meneer Barnard niettemin zwaar beledigd. In welke groezelige wereld waren ze nu terechtgekomen? Het werd tijd zich tactisch terug te trekken om de discussie over de hoofddoekjes te vervolgen op een platform dat meer persberichten genereerde.
De heer Vriezen werd ineens beschuldigd van 'een agressieve toon'. 'We hebben gepoogd een sereen debat te voeren, zonder gekrijs tegen individuen,' voegde het duo daar aan toe. Om te besluiten met: 'Om die reden hebben we besloten ons terug te trekken uit het gesprek zoals dat op deze plaats wordt gevoerd. Debatteren met mensen zonder tafelmanieren is zinloos.'
Zo smeren twee toeristen 'm, als ze zich op een pittoresk uitstapje door een achterbuurt ineens omsingeld zien en ontdekken dat ze in een doodlopende steeg zijn terechtgekomen.
Ik moet bij de luid fluitende heren Barnard en Van Istendael denken aan de jaren zestig en zeventig. De tijd van lange haren, hurken op de vloer en eten uit de vuist. Op blanke engelenvleugelen kwamen de jaren tachtig aangezweefd. De morsigheid werd de wacht aangezegd. Het kwam weer in de mode kort haar te dragen, een stoel te kopen, de dandy uit te hangen, vorken en messen aan te schaffen, het liefst met een zilvermerk, en daarmee nog te eten ook. De bruine cafés stonden leeg, men liet zich bedienen in heldere hallen door zwarte obers met blanke voorschoten. De goede tafelmanieren waren terug.
De heren Barnard en Van Istendael maken de indruk in dat tijdperk van restauratie te zijn blijven steken.
Zou het ze werkelijk zijn ontgaan dat de tijd inmiddels alweer een slag is gedraaid?
Ze hebben de mond nogal vol over het Nieuwe Kwaad en over Nine Eleven, en toch is het of ze daar, liggend in een lits jumeaux van het bouwjaar 1985, naar kijken.
Halverwege de jaren negentig merkte ik, terug op bezoek in Amsterdam, dat er voor het eerst in tijden iets echt, iets serieus aan het veranderen was. Wie telkens na ruime tussenpozen terugkeert voelt zoiets, seismologisch en zo. Vóór circa 1995 was alles maar een beetje bij het oude gebleven, het sukkelde een decennium matjes verder. Maar ineens, binnen een jaar of wat, was het anders. Wat precies? Je wist het niet. De toon, de sfeer. Een oude huid werd afgestroopt, maar welk nieuw beest het oude beest aan het opvolgen was zag je nog niet duidelijk.
Ik ben ervan overtuigd dat "11 september" niet uit de lucht is komen vallen. "11 september" was niet het omineuze keerpunt, de blikseminslag. Het was wel een katalysator. Het kon daarna ook prachtig het symbool worden voor alles wat al gaande was. "11 september" zorgde ervoor dat iedereen hardop ging praten over de sluimerende onrust, over de heimelijke gedaanteverwisseling, dat alle onuitgesprokenheden een naam kregen.
De toon was verhard en de verharding werd de nieuwe grondtoon.
Fluisterwoorden werden fiere houdingen en de fiere houdingen werden instituten. Plotseling, oprijzend, als een onontkoombare dondergod tegen de hemel stond-ie daar dan, de vader van alle gedachten: de tegenstelling tussen hullie en ons.
Hullie daar en ons hier.
'Hullie' moest daarna nodig worden vormgegeven. Hullie kwam tot stand in alle mengvormen van fundamentalisme, terrorisme, mohammedanisme, hoofddoekjes, lieverkoekjes. Er wordt nog altijd druk aan gewerkt.
'Ons' hield op een taboewoord te zijn. Maar wie is ons? Daar werd en wordt al even voortvarend aan gewerkt. Vaderland, identiteit, canon, een zuiver ras, waterpas.
Hullie en ons, het blijft bedenkelijk, daar hoef je de geschiedenis niet bij te halen. Deftige heren zouden zich niet moeten lenen voor een bijdrage aan zo'n ontplofbare constructie. Terug naar jullie cognacglas en vingerkom!