Woensdag en donderdag in Amsterdam. De woensdagavond in Paradiso zou handelen over gelegenheidspoëzie, stadsdichters en al wat daarbij komt kijken, maar het programma werd ontsierd door de bekendmaking van de genomineerden voor de VSB-poëzieprijs. Alle VSB-kandidaten moesten iets voorlezen, en ineens kroop de tijd als een bewusteloze slak. Elke seconde poëzie duurde een eeuwigheid.
Als bij de VSB je geld in net zulke goeie handen is als de poëzie, breng het er dan niet naar toe.
Zelden hoorde ik zoveel beroerde hermetische verzensmederij achter elkaar opdeclameren door dames op plateauzolen en heren op stelten. Zelden zag ik zo'n parade voorbijtrekken van praalhanzen, profeten en zelfbenoemde halfgoden. 't Is dat mijn moeder me fatsoenlijk heeft opgevoed, anders had ik er een kreet van ontzetting en ongeduld doorheen gegooid. Allemaal hoogdravende regels hoorde ik uit allemaal hooggestemde kelen, zonder één beeld of klank of idee waarvan je ook maar een momentje opschrok. Hypercorrecte troep uit de humanistenkoffer. Bezweringen uit een zelfgetimmerde ivoren toren. Holle abracadabra's. Slaappillen voor duizendjarige toverkollen. Poëzie van melk en nooit van bloed.
Als toegift was er een gesprek met de voorzitster van de VSB-jury, een zekere Odile Heynders. Het verband tussen haar en de poëzie ontging me. Wel had ze onvoorstelbaar pedante praatjes in de aanbieding en dictatoriale VSB-recepten. De essentie van haar boodschap was dat elke poëet, Haar Aanschouwende en Aanhorende, onmiddellijk zou dienen te verschrompelen tot dichtkabouter om vervolgens, al VSB-end en Odileeënd en orakelend, omhoog te klimmen. Kortom, de heersende academische prietpraat waarbij vooral een welomschreven, Olympisch gezelschapje van hofleveranciers gedijt.
Dat juffrouwtje klepperde en draafde maar door. Hebben ze niet ergens in een speeltuin een hobbelpaard met een grote pik als zadel waar ze Odile Heynders op kunnen zetten?