woensdag 26 maart 2008

Dolle kieviet

Pogingen om populisme te koppelen aan eendracht en trots, om het te associƫren met gezellige deuntjes of onschuldig volksvermaak, vertroebelen de zaak alleen.
De gewone man hield er altijd ook minder gezellige deuntjes en minder onschuldig vermaak op na. Er wordt het volk veel rotzooi voorgezet, zoals men een hond die best kaviaar zou lusten een bord darmen gunt, maar wat uit het spijsverteringstelsel van het volk zelf komt is ook niet mis.
Het strelen, vleien, likken en dingen naar de gunst van de grootste gemene deler is steevast een eigenschap van lieden – uit de politiek, de amusementsindustrie, de televisiewereld – die niet onder het volk wonen en ook niet onder het volk zouden willen wonen. Types die geen idee hebben hoe het volk ruikt en aanvoelt en die niettemin precies pretenderen te weten wat volk is.
Ze hebben weet van de voordelen van het getal, dat is alles.
Ze hebben een godvergeten maling aan de gevaren en de risico’s.
Ik ben tussen het volk opgegroeid. Geboren in een socialistisch gezin, in een arbeidersdorp dat voor en tijdens de tweede wereldoorlog het hoogste percentage NSB’ers van Nederland bezat.
De NSB’ers doken vervolgens onder.
De twintig jaar daarop woonde ik in het hart van de Kinkerbuurt, in de periode dat linkse politici, in hun oneindige goedheid, via de praatdemocratie en de tekentafel aan bepaalde wijken ongevraagd de rol van getto opdrongen.
Tweemaal twintig jaar aan geluiden, opinies, scheldpartijen, gemor, onderduikers en doodlopende initiatieven. Minachting voor het volk is me vreemd, maar wie ogen en oren had kon weten wat er broeide en naar welke kant de schaal doorsloeg.
Alleen de politici, de politici wisten van niets.

Toen kwam ook voor hen de zon op.
Een inhaaloefening. Schoksgewijs.
Ineens zwermden ook de politici als idioten uit over het brede pad, dat al hoog en breed door commercie, amusement en pienterder volksmenners was ingeslagen.
Ze struikelden over elkaar, de politieke diertjes.
Ze roken het voordeel van het populisme – stemmenwinst, warm mensenbad – en ze herkenden opnieuw de gevaarlijke kanten niet.
Het populisme werd de schaduw, de dubbelganger, de meeloper, de lachspiegel van de democratie.

Iedereen begon als een dolle kieviet populisme en democratie door elkaar te halen. Het ene begrip vrat het andere op en er ontstond grote verwarring over de naam die men de overlevende – het nieuwe kindje – zou moeten geven.
Sommigen blijven volhouden dat het schepsel democratie heet.
Als dat zo is, vormt democratie ons grootste gevaar.