donderdag 27 maart 2008

Slaap Zacht

De Hollandse politici, om eens een rotballetje op te gooien, de Hollandse politici bijvoorbeeld hebben er een handje van verschijnselen van nu te bestrijden met maatregelen van vroeger. Over rassenrellen en golven van criminaliteit druppelen ze Haarlemmer olie. Of ze noemen het geen rassenrellen en criminaliteitsgolven, maar tekortschietende voorlichting en incidenten, het sussende taaltje is omnipresent. Of ze kopiëren de maatregelen van hun grote broers uit het buitenland, gereedschap dat ze niet kunnen vasthouden, omdat ze niet over de spieren van hun grote broers beschikken.

Normen en waarden willen de heren ons in hun dekselse goedheid en naïveteit opleggen. Mooie praatjes verkopen ze ons over de bestrijding van de verloedering. Intussen hebben ze geen idee wat verloedering en het ontbreken van normen en waarden aan de Andere Kant precies inhouden.
Ze roepen publiekelijk de hulp in van computers en internet – typisch de reflex van bedaagde heren – en denken al heel wat tot stand gebracht hebben door ‘gegevensbestanden aan elkaar te koppelen’. Daarmee hebben ze nog geen vat op de bewegingen, bedoelingen en strategieën in de hersencellen aan de Andere Kant.
't Kabinet, een collectie inadequate heertjes en onwaarschijnlijk oubollige vrouwtjes, voorgezeten door een wereldvreemd vlieggewicht.
Suja, suja.
Het onweert buiten.

woensdag 26 maart 2008

Dolle kieviet

Pogingen om populisme te koppelen aan eendracht en trots, om het te associëren met gezellige deuntjes of onschuldig volksvermaak, vertroebelen de zaak alleen.
De gewone man hield er altijd ook minder gezellige deuntjes en minder onschuldig vermaak op na. Er wordt het volk veel rotzooi voorgezet, zoals men een hond die best kaviaar zou lusten een bord darmen gunt, maar wat uit het spijsverteringstelsel van het volk zelf komt is ook niet mis.
Het strelen, vleien, likken en dingen naar de gunst van de grootste gemene deler is steevast een eigenschap van lieden – uit de politiek, de amusementsindustrie, de televisiewereld – die niet onder het volk wonen en ook niet onder het volk zouden willen wonen. Types die geen idee hebben hoe het volk ruikt en aanvoelt en die niettemin precies pretenderen te weten wat volk is.
Ze hebben weet van de voordelen van het getal, dat is alles.
Ze hebben een godvergeten maling aan de gevaren en de risico’s.
Ik ben tussen het volk opgegroeid. Geboren in een socialistisch gezin, in een arbeidersdorp dat voor en tijdens de tweede wereldoorlog het hoogste percentage NSB’ers van Nederland bezat.
De NSB’ers doken vervolgens onder.
De twintig jaar daarop woonde ik in het hart van de Kinkerbuurt, in de periode dat linkse politici, in hun oneindige goedheid, via de praatdemocratie en de tekentafel aan bepaalde wijken ongevraagd de rol van getto opdrongen.
Tweemaal twintig jaar aan geluiden, opinies, scheldpartijen, gemor, onderduikers en doodlopende initiatieven. Minachting voor het volk is me vreemd, maar wie ogen en oren had kon weten wat er broeide en naar welke kant de schaal doorsloeg.
Alleen de politici, de politici wisten van niets.

Toen kwam ook voor hen de zon op.
Een inhaaloefening. Schoksgewijs.
Ineens zwermden ook de politici als idioten uit over het brede pad, dat al hoog en breed door commercie, amusement en pienterder volksmenners was ingeslagen.
Ze struikelden over elkaar, de politieke diertjes.
Ze roken het voordeel van het populisme – stemmenwinst, warm mensenbad – en ze herkenden opnieuw de gevaarlijke kanten niet.
Het populisme werd de schaduw, de dubbelganger, de meeloper, de lachspiegel van de democratie.

Iedereen begon als een dolle kieviet populisme en democratie door elkaar te halen. Het ene begrip vrat het andere op en er ontstond grote verwarring over de naam die men de overlevende – het nieuwe kindje – zou moeten geven.
Sommigen blijven volhouden dat het schepsel democratie heet.
Als dat zo is, vormt democratie ons grootste gevaar.

 

Uit een warm hart

Zelfs al erkennen we dat hier en daar nog iets van een democratie nasuddert of dat het lauwe lijk eventueel! met vereende krachten! met bovenmenselijke inspanningen! op de lange termijn! weer adem ingeblazen zou kunnen worden, dan nog zullen die laatste levenstekenen worden vernietigd door het populisme.
Met het woord populisme drijft niemand de spot. Met het woord elitair, ja, met het woord intellectuelen, ja, met de woorden vrijheid van meningsuiting, ja, maar niet met het populisme.
’t Wordt zelfs als een best gezellig woord beschouwd, een achtergrondmuziekje waar je verder niet bij stil hoeft te staan. Een knusse molen waar ieder wel een kleine tik van heeft meegekregen.
Populisme lijkt verexcuseerbaar. Niet chronisch. Niet besmettelijk.
Onze algehele omhelzing van het populisme maakt duidelijk hoezeer we ons gevoel voor grenzen hebben verloren. Pijnlijker dan wat ook.
Niet alleen de politici capituleerden klakkeloos en smadelijk. Ook de kunstenaars, de schrijvers, de journalisten, de commentatoren, de bazen van de universiteiten, de heren van het onderwijs gaven zich over, allen die het beter zouden moeten weten.
‘Beter weten’ alleen al. Drijf er de spot mee en je krijgt de handen op elkaar.
Probeer het gelijk te stellen aan betweterij en de wereld is het met je eens.
Beter weten riekt naar intellect. Beter weten riekt naar moeilijkheidsgraad. Beter weten riekt naar stemmenverlies.
Owee.
Populisme werd lijnrecht tegenover het elitarisme geplaatst: een arglistige, maar beslist geniale zet van al degenen die er belang bij hadden.
Het woord elite alleen al. Drijf er de spot mee en je krijgt de handen op elkaar.
Omdat elitair zo door en door slecht is moest er wel iets waardevols aan het populisme kleven. Voor links en rechts en alles wat daartussen zat bleef elite het scheldwoord bij uitstek. Met elitair vertoon klop je het volk geen geld uit de zak.
Ik ben een definitie schuldig. Populisme komt neer op het opvrijen van de massa om er beter van te worden. Populisme komt neer op het lippendienst bewijzen aan de gewone man zonder onderscheid te maken tussen domme, slimme, hardwerkende, luie, rancuneuze, tolerante, humane en debiele gewone mannen. Populisme komt neer op totale minachting voor de gewone man.
Populisme is een schijnvertoning.
Populisme is wat ik het meest haat van al.

woensdag 12 maart 2008

Boekenweekdier

Als ik deze week afhankelijk was geweest van de treurbuis voor mijn opinie over de Nederlandse literatuur zou ik me brakend van de Nederlandse literatuur hebben afgewend.


Mijn God, wat was er deze week veel literatuur op de treurbuis. Dat alleen al. Te veel. Eerst maandenlang niks en dan plotseling, hopla, pompt u maar. Daar zal die funeste, allesverwoestende CPNB weer achter hebben gezeten. Met de geldzak. Vanwege de Boekenweek.


Eerst had je de Leescoupé. Over dat programma kunnen we beter zwijgen. Het gaat niet uit van één gedachte, het hinkt niet op twee gedachten, het strompelt op helemaal geen gedachte. Het is honderd procent gênant. Het is nikser dan niks.


De avond erna had je de Avond van het boek. Aangekleed kwisje. Schrijvertjes onder een rieten afdak op een haastig in elkaar getimmerde tribune. Schrijvende schapen die, telkens als ze aan de beurt zijn, per persoon niet meer dan drie woorden achter elkaar mogen zeggen. Slappe vraagjes. Schnabbelpresentator. Giechelende jury. Zak met lucht. Let wel, hier vertoonde zich de fine fleur van de letteren. Er zat zelfs een hoogleraar bij in de literaire kritiek.


De dag erna had je het Boekenbal. De nog finer fleur. De finste van de finste fleur. Nog stupider vragen van de journalisten en nog wanhopiger oneliners terug van de ondervraagden. Een krakkemikkige optocht van aardappelzakken. Het jaarfeest van de Boeren- en Tuindersbond. Innige tevredenheid met zichzelf.


Als dit alles was wat ik meekreeg van de literatuur zou ik meteen economie gaan studeren.

donderdag 6 maart 2008

Rita de Hork

Vóór alles geldt de hoffelijkheid jegens de mensen die er anders over denken of die uit een andere wereld komen. Vóór alles geldt de wet dat vreemdelingen heilig zijn.
Katholieken, Turken, Limburgers, Koerden, niemand is bij voorbaat van de beschaafde wereld uitgesloten.
De politiek lapt die wet nu op grote schaal aan zijn laars.
Het meest verontrustende is dat ook de linkse en traditioneel liberale partijen op dit punt volkomen de kluts kwijt zijn.
Als losgeslagen beesten.
Wat de leiders van de PvdA en de VVD tot hun kiezers en hun achterban (die niet altijd samenvallen) zouden moeten zeggen is: Godverdomme, laat het uit je stomme kop jullie stomme poten uit te steken naar vreemdelingen, hetzij hier op doorreis, hetzij bij ons herberg en beschutting zoekend.
Wij, burgers, zouden de politici heel wat minder onderdanig moeten toespreken en het beest bij zijn naam moeten noemen. Verdonk, zouden we behoren te zeggen, jij hork, jij trapt op eeuwige mensenwetten. Evenveel gevoel zit er in je horkerig lijf dan bloed in een rotsklomp.

We zeggen het niet. We hebben het behoorlijk gedefinieerde fatsoen opzij gezet en er het vage begrip voor teruggekregen.
Het woord fatsoen alleen al. Drijf er de spot mee en je krijgt de handen op elkaar.
Het woord respect alleen al. Drijf er de spot mee en je krijgt de handen op elkaar.
Onhufterigheid, alleen zo’n woord hoor je af en toe nog.
Het geldt voor links en voor rechts en voor het midden. Als elementaire eigenschappen van de democratie geridiculiseerd moeten worden is het onderscheid tussen de politieke partijen opgeheven.
Dan kunnen we net zo goed ook het woord democratie vergeten en overstappen op de eenpartijenstaat.
Het grootste bewijs voor het einde van de democratie is wel dat er zoveel over democratie wordt gepraat. Geluld, geleuterd, gezeverd, mag ik wel zeggen.
Zwevers troef, en een definitie ho maar.

Met democratie als woord wordt niet de spot gedreven. Het woord danst op ieders lip. Er worden veel, heel veel monologen gewijd aan de toestand van de democratie. Alleen al daarom zou je nattigheid moeten voelen.
Zoveel mooie en brave woorden wijd je alleen aan een overledene.

Vrijheid van klankuitstoting

Luiheid en onverschilligheid vormen de smeerolie van de maatschappelijke discussie, of liever gezegd van wat doorgaat voor maatschappelijke discussie: niets hoeft meer gedefinieerd te worden.
Het songfestival ressorteert onder het hoofdstuk kunst, de Marokkaanse puber die het moeilijk heeft zijn plaats in de wereld te vinden en die op zijn zolderkamer met de Arabische versie van Jongens en scheikunde in de weer is noemen we terrorist, het zoveelste kutboek heet een indrukwekkend meesterwerk – zonder gemakzucht kregen we alle pagina’s en programma’s niet vol.
Alleen als we iemand die ons niet bevalt een fascist noemen – of een verschijnsel dat ons niet aanstaat fascistisch - komt er nog wel eens een zwak protest los, dan moet er blijkbaar ineens een keurig onderscheid worden gemaakt tussen echt fascisme en oneigenlijk fascisme.
Voor woorden als terrorisme, democratie en het vrije westen, om er een paar te noemen, lijken dergelijke subtiliteiten niet op te gaan. Niemand die dan een nauwkeurige definitie eist, of zich zelfs maar bezorgd toont dat ze zo amorf in de betekenisruimte rondzweven en telkens iets anders voorstellen – als vrij jachtterrein, speeltuin voor iedereen.

Binnen vierentwintig uur na de elfde september 2001, de datum die met de Idus van maart en de veertiende juli een soort locus communis is geworden, had de beschaafde wereld er recht op van de Amerikaanse regering per omgaande een welomlijnde definitie van terrorisme te horen.
Wat is het, waar zitten ze, wat willen ze?
Het gebeurde niet.
We kwamen er pas stukje bij beetje achter, door het verloop van de gebeurtenissen, waarom niet. Dat binnen een week Sharon als eerste de stilte en de theatrale verslagenheid doorbrak door ‘de’ Palestijnen terroristen te noemen was het eerste teken aan de wand.
Sindsdien is de wereld in tweeën gesplitst – door vaagheid, door een indeling in goed en kwaad met vervloeiende grenzen. Een opsplitsing in onbruikbare categorieën.
In voor de politiek bruikbare categorieën, wat iets anders is.
Breekbare begrippen horen over grenzen te beschikken. Ze dienen begrensd te worden door een definitie. Anders vallen ze stuk.
Met een knal die je heugt.