zaterdag 29 augustus 2009

Nog even dit


Nog even iets over professor Vaessens. Op De Amsterdamse Lezing had de professor een beetje gemijmerd over het aanstaande academische jaar. Daar was een reeks commentaren op verschenen. Op Facebook had ik een link geplaatst naar die commentaren, omdat ze zo'n hoog wartaalgehalte bezaten. Vierentwintig karaats vakjargon.
Het lezen van diepzinnigheden die weinig of niets om het lijf hebben stemt me altijd bijzonder vrolijk, en ik moest die link wel plaatsen om mijn plezier met anderen te delen.
Ik ben nu eenmaal godvergeten sociaal.

Moeilijk schrijven is gemakkelijk, helder schrijven is moeilijk, ik weet het, maar dat betekent nog niet dat we het helder schrijven maar moeten afschaffen. Of de verdedigers van wolligheid hun gang moeten laten gaan.

Van het stel dat professor Vaessens bijviel was een zekere Leo van der Sterren de wolligste, zonder meer. Verder waren het de usual suspects, op wie je de klok gelijk kunt zetten. Zodra iemand begint over metaniveau of literair discours, over betekenis-dit of socio-dat, dan komen Rutger H. Cornets de Groot en Samuel Vriezen om de hoek aangedrenteld.
't Zijn dierbare verschijningen geworden.

Omdat ik de commentaren als navelstaarderig, zelfverheerlijkend, klagerig enz. had bestempeld meende Cornets de Groot daar meteen een zelfportret (niet van hem, maar van mij) in te zien. Kortom, zijn reactie had het niveau van 'wat je zegt ben je zelf' – enigszins onder zijn gebruikelijke niveau.
Omdat ik over de professor en zijn commentatoren had gesproken als over de baas en zijn discipelen, wreef Cornets de Groot me fijntjes in dat ik zelf een heel baasje was. Een bovenbaas zelfs, een voogd.
Kijk, dat krijg je ervan als je het niet hebt aangedurfd bijtijds je eigen vader te vermoorden.

Ha, daar is Samuel Vriezen. Goddank. Je zou al denken dat professor Vaessens in zijn voorzet niet zuiver genoeg in de leer was geweest.
Samuel Vriezen zucht weer eens diep, constateert dat we allemaal nog even dom zijn en zet ons bestraffend in de hoek.
We kijken schichtig om, naar ons plankje met Franse sociologen, neomarxisten, heideggerianen en andere taalacrobaten die we nooit hebben kunnen uitlezen zonder vrees voor hersenverrekking, en zwijgen beschaamd.

En passant valt iedereen in het commentaargedeelte ook nog Van Bastelaere bij, het academisch orakel dat bij de zuiderburen al decennia het vakjargon in de handmixer gooit om er steeds nieuwe gerechten mee te toveren. Vorig jaar nog verzon hij een zowel fabelachtig als fantasieloos verhaal waarmee hij 'wetenschappelijk' onderbouwde waarom hij in zijn bloemlezing uit de Vlaamse poëzie nagenoeg alle Vlaamse dichters had opgenomen. Zoiets heet geen bloemlezing, zoiets heet sociaal werk.
Tenzij je er woordenwolken omheenbreit.

Al die verspilling van intelligentie in dienst van de verdediging van zoveel obscurantisme, je rilt bij de gedachte.

Zelfs Tsjead Bruinja, die zich op zijn blog doorgaans toch beperkt tot gezinsleven en toerisme, kwam aangehold om professor Vaessens te verdedigen. Hij noemde de professor iemand die 'wat hem betreft' toch maar mooi zijn nek had uitgestoken. Wat, professor Vaessens zijn nek uitsteken? Is-ie Nelson Mandela soms?

Professor Vaessens heeft, en daar wordt hij ruim voor betaald, een paar meningen over literatuur. Als je de nevel ervan wegblaast blijken het respectabele waarheden te zijn. 't Is alleen jammer voor zijn imago van vernieuwer en revolutionair dat het waarheden zijn die al tientallen jaren door velen worden verkondigd. Professor Vaessens is bezig ivoren torens te slechten die allang niet meer bestaan. Nu ja, Don Quichotte stak zijn nek ook wel eens uit.

De stellingen van de professor zijn zinnig genoeg. Waar ik me over verbaasde, en ook wel een beetje aan ergerde, was dat ze in zulk abominabel Nederlands waren gesteld.
Je durft hem niet eens te citeren, uit vrees dat je lezers afhaken.

We verwachten van sociologen, politici, godsdienstwetenschappers, economen en juristen geen mensentaal. Maar Neerlandici zouden toch ergens kunnen beginnen?

Mijn verwijt van zweverigheid en elitarisme gold louter een discussie waarin de een beweert: 'Een gedicht kan als een platonisch artefact beschouwd worden' of 'in de eerstelijnsanalyse detecteert de interpretator een verbinding tussen het gedicht en iets wat buiten het gedicht is gesitueerd, maar tevens buiten de empirisch waarneembare werkelijkheid', waarop de ander antwoordt: 'Wat nodig is, is een meer vitaal, "immanent" perspectief, dat literatuur en de werkelijkheid onder één gezichtspunt vat, waardoor er een besef van urgentie kan ontstaan,' terwijl de derde weer verder gaat met: 'Alleen via de weg van de analyse van "intrinsieke waarde" komen we een eventueel kritisch potentieel op het spoor.'

Help!

Nu heb ik toch geciteerd. Ik hoop dat u er nog bent.

Mijn deernis gold dus de studenten. Leer ze helder praten, professor. Leer ze helder schrijven. Anders kunnen ze ook het helder denken vergeten.